ECLI:NL:GHAMS:2013:4670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.103.306-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht bij overlijdensrisicoverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil over een overlijdensrisicoverzekering die kort voor het overlijden van de heer [X] is afgesloten door zijn weduwe, [appellante]. De heer [X] overleed op 4 juni 2009 aan longkanker, terwijl hij op het moment van het afsluiten van de verzekering op 16 maart 2009 leed aan suikerziekte. De verzekeraar, Jubilee Europe B.V., heeft de claim van [appellante] afgewezen op basis van een schending van de mededelingsplicht. De rechtbank Amsterdam heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de heer [X] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, omdat hij niet heeft vermeld dat hij aan suikerziekte leed, wat volgens de verzekeraar van belang was voor de acceptatie van de verzekering.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar echtgenoot zijn mededelingsplicht heeft geschonden. Zij stelde dat de heer [X] als leek niet had kunnen begrijpen dat hij zijn suikerziekte moest vermelden, vooral omdat hij zich gezond voelde en geen intensieve medische behandeling onderging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ondertekening van het polisblad en de bijbehorende verklaringen duidelijk maken dat de heer [X] op de hoogte was van zijn medische situatie en dat hij had moeten begrijpen dat deze informatie relevant was voor de verzekeraar.

Het hof concludeert dat de heer [X] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, ongeacht de intentie of opzet om de verzekeraar te misleiden. De afwijzing van de claim door Jubilee is daarmee gerechtvaardigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.103.306/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 481197
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. E.P. Eujen te Zuidwolde, gemeente De Wolden,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUBILEE EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. L. van den Ham-Leerkes te Apeldoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Jubilee genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 16 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2011, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Jubilee als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog Jubilee zal veroordelen tot betaling van € 15.885,08 te vermeerderen met de wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten.
Jubilee heeft in principaal en incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, daaronder begrepen de buitengerechtelijke en nakosten.
[appellante] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Jubilee, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellante] is de weduwe van de heer [X] (hierna:
[X]). [X] is op 4 juni 2009 overleden aan longkanker.
3.1.2.
Op 16 maart 2009 heeft [X] een geldlening met daaraan gekoppeld een
overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorgangster van) Jubilee.
3.1.3.
Op het polisblad van de overlijdensrisicoverzekering is vermeld, voor zover hier van belang:
“Ondergetekende(n) verkla(a)r(t)en:
(…)
- momenteel een goede gezondheid te bezitten en niet jonger dan 18 jaar en niet ouder dan 72 jaar te zijn;
- momenteel geen aandoeningen te hebben die medische behandeling vereisen;
(…)
Mededelingsplicht:
Als verzekerde bent u verplicht de gestelde vragen en verklaringen zo volledig mogelijk te beantwoorden. (...) Indien u niet of [het hof begrijpt: niet] volledig aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan zulks ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. (...)
Indien u de voorgaande verklaring niet zonder meer kunt ondertekenen dient u het formulier met aanvullende vragen in te vullen en te ondertekenen. De verzekeraar kan dan aan de hand van de aanvullende informatie de acceptatie van het risico beoordelen. (...)
Machtiging tot verstrekking van medische gegevens:
Ondergetekende(n) machtig(t)(en) iedere arts of specialist om in geval van (...) overlijden van verzekerde(n) aan (de medisch adviseur van) de verzekeraar(s) alle medische informatie te verstrekken, die voor de beoordeling van een eventuele vordering van belang kan zijn. (…)“
3.1.4.
Het polisblad is zonder commentaar door [X] ondertekend.
3.1.5.
De longkanker waaraan [X] is overleden, is ontstaan na de ingangsdatum
van de verzekering.
3.1.6.
Ten tijde van het aangaan van de verzekering, leed [X] aan suikerziekte. De huisarts van [X], [Y] (hierna: de huisarts), heeft bij brief van
24 juni 2011 geschreven, voor zover hier van belang:
“Bovengenoemde patient had DM 2 (het hof begrijpt: diabetes mellitus type 2, een vorm van suikerziekte). (...) Deze vorm van suikerziekte komt vaak voor.
De behandeling bestond destijds uit Metformine 5OOmg 1ddl. Dit was geen intensieve behandeling.
Hij mocht in de veronderstelling leven dat hij een redelijke gezondheid had.
(...)“
3.1.7.
[appellante] heeft na het overlijden van [X] aanspraak gemaakt op uitkering van het verzekerde bedrag op basis van de overlijdensrisicoverzekering.
3.1.8.
Jubilee heeft haar medisch adviseur, bedrijfsarts [Z], verzocht om advies uit te brengen over onder meer de vraag hoe zwaar [X] diabetespatiënt was. Deze heeft daarop bij brief van 4 december 2009 het volgende geantwoord: “Hij was sinds 2005 bekend met diabetes mellitus waarvoor hij behandeld werd met tabletten. Deze diagnose betekent een flinke verzwaring van het risico bij het aangaan van de verzekering.”
3.1.9.
Jubilee heeft de claim van [appellante] bij brief van 3 augustus 2009
afgewezen.
3.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Jubilee zal worden veroordeeld tot betaling van € 15.885,08, te vermeerderen met rente en kosten. Zij legt hieraan ten grondslag dat zich een verzekerd voorval heeft voorgedaan zodat zij recht heeft op uitkering uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering van [X]. Jubilee heeft hiertegen aangevoerd dat [X] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, zodat zij ingevolge art. 7:930 lid 4 BW niet gehouden is tot uitkering over te gaan.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [X] zijn mededelingsplicht heeft geschonden. Zij overweegt daartoe, kort samengevat, het volgende. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat de vraag of [X] een goede gezondheid bezat, hem niet tot vermelding van de suikerziekte verplichtte nu hij zich – zij het met inname van tabletten – gezond voelde. Ook kan aan [appellante] worden toegegeven dat de wijze waarop [X] er in het formulier op is gewezen dat van hem werd verwacht dat hij over een eventuele risicoverzwaring voor Jubilee moest nadenken, summier is geweest. Dit alles neemt niet weg, dat het ging om het sluiten van een verzekering waarmee een uitkering zou worden verkregen bij voortijdig overlijden van [X]. Hij heeft zich derhalve op zijn minst behoren af te vragen of de omstandigheid dat hij sinds (niet langer dan) vier jaar suikerziekte had waarvoor hij medicijnen kreeg, twijfel zou kunnen opleveren voor zijn overlijdensrisico, dan wel twijfel over het al dan niet vermelden van de suikerziekte, dan wel twijfel over het belang daarvan voor Jubilee in verband met het al dan niet afsluiten van de verzekering. Reeds van dergelijke twijfel had [X] melding moeten maken.
Verder overweegt de rechtbank dat Jubilee heeft gesteld dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten, hetgeen [appellante] niet heeft betwist. Dit betekent dat, hoewel [X] is overleden aan een ziekte die losstond van de suikerziekte, Jubilee geen uitkering uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering is verschuldigd en aldus geen oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar recht om uitkering te weigeren. De rechtbank heeft de vordering afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in het principaal hoger beroep met haar grieven op.
3.3.
Met de grieven I, III en IV betoogt [appellante], kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [X] zijn mededelingsplicht heeft geschonden. [appellante] beroept zich daarbij op het feit dat [X] als consument/leek niet wist of had behoren te begrijpen dat hij zijn suikerziekte, waarbij geen sprake was van een intensief medische behandeling, had moeten vermelden op de onduidelijke verzekeringsformulieren. Ook blijkens de verklaring van de huisarts, hiervoor onder 3.1.6 weergegeven, mocht [X] veronderstellen dat hij in een goede gezondheid verkeerde. Dat [X] door de ondertekening van het polisblad Jubilee heeft gemachtigd tot het verstrekken van zijn medische gegevens bij overlijden, geeft aan dat hij ook echt niet wist of behoorde te weten dat hij Jubilee wellicht niet correct informeerde. Er is maar één conclusie mogelijk: [X] heeft “naar beste eer en geweten” zijn mededelingsplicht niet geschonden en als hij deze al geschonden zou hebben, dan is zulks enkel te wijten aan de summiere en slechte redactie van het door Jubilee opgestelde verzekeringsformulier, aldus [appellante].
Jubilee verweert zich gemotiveerd.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Door ondertekening van het polisblad op
16 maart 2009 heeft [X] verklaard “momenteel geen aandoeningen te hebben die medische behandeling vereisen”. Uit deze niet voor misverstand vatbare bewoordingen kan in redelijkheid niet anders worden afgeleid dan dat [X] wist of behoorde te begrijpen dat voor het sluiten van de overlijdensrisicoverzekering door Jubilee van belang was of [X] wel of geen aandoeningen had die medische behandeling vereisten. Dit volgt ook uit de passage onder het kopje “Mededelingsplicht”, luidende: “Indien u de voorgaande verklaring niet zonder meer kunt ondertekenen dient u het formulier met aanvullende vragen in te vullen en te ondertekenen. De verzekeraar kan dan aan de hand van de aanvullende informatie de acceptatie van het risico beoordelen.”
Nu uit de verklaring van de huisarts volgt dat [X] onder medische behandeling stond voor zijn suikerziekte, kan de conclusie geen andere zijn dan dat [X] niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. Anders dan [appellante] meent, is daarbij, zoals volgt uit de bewoordingen van de hiervoor aangehaalde verklaring, de intensiteit en aard van de medische behandeling niet van belang. Hetzelfde geldt voor het feit dat de vorm van suikerziekte waaraan [X] leed (veel) vaker voorkomt.
[appellante] hecht belang aan het feit dat [X], door ondertekening van het polisblad, aan Jubilee een machtiging heeft verstrekt om bij “iedere arts of specialist” medische informatie op te vragen ten behoeve van (de medisch adviseur van) Jubilee na Schuurmans overlijden. Daarmee wil [appellante] aangeven bij [X] geen sprake is geweest van opzet om Jubilee te misleiden. Het afwezig zijn van die opzet aan de zijde van [X] (waarvan Jubilee overigens ook uitgaat) doet echter niet ter zake. Het gaat er om, dat [appellante] moet hebben geweten dat hij voor Jubilee relevante feiten niet vermeldde.
3.5.
[appellante] stelt in grief V aan de orde dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan haar betwisting van de stelling van Jubilee dat Jubilee bij kennis van de ware stand van zaken helemaal geen overlijdensrisicoverzekering zou hebben afgesloten. [appellante] heeft daartoe aangevoerd dat die stelling van Jubilee niet strookt met de vraagstelling van Jubilee aan haar medisch adviseur. Daaruit volgt volgens [appellante] dat de vraag naar de gradatie dan wel ernst van de suikerziekte niet gesteld had hoeven worden als het beleid was: resoluut afwijzen in geval van diabetes, zoals Jubilee stelt.
Jubilee voert hiertegen het volgende aan. Zij werkt bij dit soort verzekeringen niet met aanpassing van de premie of van de voorwaarden. Een aspirant-verzekeringnemer/
verzekerde wordt geaccepteerd of geweigerd. Op het moment dat een aspirant-verzekerde niet zonder meer het polisblad kan ondertekenen omdat geen sprake is van een goede gezondheid of de aspirant-verzekerde een aandoening of ziekte heeft die medische behandeling behoeft, schakelt Jubilee haar medisch adviseur in, die, na een machtiging daartoe, medische informatie opvraagt en een advies uitbrengt, zodat Jubilee het risico kan beoordelen en de keuze maakt tussen het wel of niet afsluiten van de verzekering. De beoordeling die in dit geval heeft plaatsgevonden door de medisch adviseur [Z] na het overlijden van [X], is dezelfde als de beoordeling die de medisch adviseur had moeten maken voorafgaand aan het sluiten van de overlijdensrisicoverzekering, als [X] toen de suikerziekte had vermeld. De informatie ten aanzien van de suikerziekte was immers dezelfde. Gezien het oordeel van de medisch adviseur [Z], had Jubilee in dat geval niet met [X] een overlijdensrisicoverzekering gesloten.
3.6.
[appellante] heeft wel betwist dat de acceptatie van Jubilee het door deze gestelde alles-of-niets karakter heeft, maar het staat Jubilee in beginsel vrij om bij een verzekering als de onderhavige het door haar gestelde acceptatiebeleid te volgen. Voorts heeft [appellante] niet betwist dat Jubilee na het overlijden van [X] dezelfde beoordeling door haar medisch adviseur heeft laten doen, die zij zou hebben laten doen indien [X] voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst had meegedeeld dat hij leed aan suikerziekte waarvoor hij medisch behandeld werd. Aldus moet bij gebreke van gestelde of gebleken omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden, worden aangenomen dat Jubilee zich als redelijk handelend verzekeraar heeft gedragen, zowel ten aanzien van haar acceptatiebeleid als de beoordeling van het risico (achteraf) in dit geval. Gelet op een en ander, heeft [appellante] de stelling van Jubilee dat deze bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
Zoals uit het voorgaande blijkt is grief II, die ziet op de verzwijging van de prostaatklachten, niet van belang voor de te nemen beslissing.
3.7.
[appellante] heeft bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
De slotsom is dat de grieven I tot en met V in het principaal hoger beroep falen. Aan grief VI in het principaal beroep komt geen zelfstandige betekenis toe. Het falen van het principaal hoger beroep brengt mee dat Jubilee dan ook geen belang heeft bij de behandeling van de grief in het incidenteel hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en in de gevorderde nakosten. De door Jubilee gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, reeds omdat deze kosten niet feitelijk zijn onderbouwd. Nu niet wordt toegekomen aan de behandeling van het incidenteel hoger beroep, zal een proceskostenveroordeling daarin achterwege worden gelaten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Jubilee begroot op € 1.815,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest met betrekking tot deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.