ECLI:NL:GHAMS:2013:4558

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
200.060.923-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van derdenbeslag en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een besloten vennootschap (appellante) en een vennootschap onder firma (geïntimeerde) betreffende de opheffing van een derdenbeslag. De appellante was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.750,00 aan de geïntimeerde, die in onderaanneming werkzaamheden had verricht en daarvoor facturen had gestuurd. De appellante stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten op 10 mei 2010, waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden, en dat de geïntimeerde geen recht meer had op de betaling van het bedrag. De geïntimeerde had het derdenbeslag gelegd onder ABN Amro Bank, maar de deurwaarder weigerde medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag. Het hof oordeelde dat de stellingen van de appellante niet waren weersproken door de geïntimeerde en dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kon blijven. Het hof heeft het beslag opgeheven en de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen, terwijl het de geïntimeerde heeft veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.060.923/02
zaak- en rolnummer rechtbank: 151268 / HA ZA 08-1356
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE].,
gevestigd te [plaats],
appellante,
advocaat: mr. W.W.P. Mei te Hilversum,
tegen:
de vennootschap onder firma
[GEÏNTIMEERDE].,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. J.G. Keizer te Leiden).

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 22 december 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, onder het hierboven vermelde zaak- en rolnummer gewezen tussen haar als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie.
Deze procedure is de voortzetting van de procedure met zaaknummer 200.060.923/01 die op de rolzitting van 6 september 2011 ambtshalve is geroyeerd. Vervolgens heeft [appellante] de zaak op 11 juni 2013 weer op de rol doen opbrengen en is een memorie van grieven, met producties, genomen.
Ten slotte is door [appellante] arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis deels zal vernietigen, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, het ten laste van haar gelegde derdenbeslag zal opheffen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2. Feiten
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daar als vaststaand vanuit zal gaan.
2.2
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellante] in onderaanneming werkzaamheden verricht en daarvoor facturen aan [appellante] gezonden. Daarvan is een bedrag onbetaald gebleven.
2.3
[geïntimeerde] heeft ten laste van [appellante] derdenbeslag laten leggen onder ABN Amro Bank.
2.4
In eerste aanleg in conventie heeft [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 244.715,00 in hoofdsom aan openstaande facturen gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder beslagkosten.
2.5
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat [appellante] nog enig bedrag aan [geïntimeerde] schuldig is, heeft [appellante] in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 21.750,00 te vermeerderen met rente en kosten. Verder heeft [appellante] gevorderd dat het gelegde beslag van onwaarde wordt verklaard, althans [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot opheffing daarvan op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.6
Voor zover in hoger beroep nog van belang, heeft de rechtbank in conventie [appellante] veroordeeld € 21.750,00 aan [geïntimeerde] te betalen, met handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. In reconventie heeft de rechtbank het ten laste van [appellante] onder ABN Amro Bank gelegde beslag opgeheven, voor zover dat is gelegd op meer dan € 21.750,00. Het meer of anders door partijen gevorderde is door de rechtbank afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beoordeling

3.1
De grief van [appellante] is gericht tegen de veroordeling in conventie die inhoudt dat zij een bedrag van € 21.750,00 met handelsrente aan [geïntimeerde] dient te betalen.
3.2
[appellante] stelt dat na afloop van de procedure in eerste aanleg schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden. Die hebben erin geresulteerd dat partijen op 10 mei 2010 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Een kopie daarvan heeft [appellante] overgelegd. Deze vaststellingsovereenkomst houdt volgens [appellante] in dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen, waarmee iedere wederzijdse vordering is komen te vervallen. Daarmee heeft [geïntimeerde] ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk afgezien van ieder vorderingsrecht jegens [appellante], daaronder begrepen de door de rechtbank toegewezen vordering tot betaling van € 21.750,00, vermeerderd met handelsrente, aldus [appellante].
3.3
Deze stellingen van [appellante] zijn door [geïntimeerde] in hoger beroep niet weersproken. Dat brengt mee dat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Het vonnis waarvan beroep zoals dat in conventie is gewezen, kan daarmee niet in stand blijven.
3.4
Verder voert [appellante] aan dat de door [geïntimeerde] ingeschakelde deurwaarder heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de opheffing van het gelegde derdenbeslag.
3.5
Daaromtrent overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft het derdenbeslag opgeheven voor zover dat is gelegd op meer dan € 21.750,00. Het hof begrijpt de stellingen van [appellante] aldus dat het derdenbeslag in ieder geval voor zover het een bedrag van € 21.750,00 betreft nog door [geïntimeerde] wordt gehandhaafd, althans dat [geïntimeerde] ondanks de gesloten vaststellingsovereenkomst geen opdracht tot opheffing daarvan heeft gegeven. De vordering [appellante] tot opheffing van het thans nog liggende beslag wordt door [geïntimeerde] in hoger beroep niet weersproken, zodat deze vordering zal worden toegewezen. Dat heeft, in combinatie met de bekrachtiging van het vonnis, tot gevolg dat het beslag voor het geheel is opgeheven zonder dat doorvoor enige opdracht of instructie van of namens [geïntimeerde] noodzakelijk is.
3.6
De conclusie is daarmee dat de grief slaagt en de in hoger beroep ingestelde vordering tot opheffing van het derdenbeslag dient te worden toegewezen.
3.7
De vaststellingsovereenkomst houdt volgens [appellante] in dat partijen over en weer afstand hebben gedaan van de wederzijds bestaande vorderingen. Daarin ziet het hof aanleiding geen andere proceskostenveroordeling uit te spreken dan in eerste aanleg is gedaan. Uit de niet weersproken stellingen van [appellante] volgt dat het hoger beroep noodzakelijk was, omdat [geïntimeerde] niet de noodzakelijke medewerking verleende aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst op het punt van het beslag. [geïntimeerde] zal daarom worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie onder 5.1 gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
heft op het ten laste van [appellante] onder ABN Amro Bank gelegde derdenbeslag;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 727,25 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.