Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw is vastgesteld. De man is op 20 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 maart 2013, waarin hij werd verplicht om een uitkering van € 1.029,- per maand te betalen. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om deze uitkering te verhogen naar € 10.638,- per maand. Het hof heeft de zaak op 14 oktober 2013 behandeld, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten.
De man, geboren in 1963, is sinds 1 januari 2011 arbeidsongeschikt en ontvangt een uitkering van € 2.060,- bruto per maand. Hij heeft zijn onderneming in 2012 verkocht en is een nieuwe onderneming gestart, die in 2012 een negatief resultaat heeft geboekt. De vrouw, geboren in 1967, heeft twee meerderjarige kinderen uit het huwelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud € 6.065,- netto per maand bedraagt, maar de draagkracht van de man is in geschil.
Het hof heeft geoordeeld dat de man verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden door de verkoop van zijn onderneming, die hij onder druk van zijn bank en klanten heeft verkocht. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedwongen was om de onderneming te verkopen en dat hij zich had moeten onthouden van deze verkoop, gezien zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw. Uiteindelijk heeft het hof de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 1.735,- per maand, met ingang van 9 april 2013, en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.