ECLI:NL:GHAMS:2013:4159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
200.127.700/01 en 200.127.700/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ouderschapsplan na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante [x] tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het verzoek om vast te stellen dat partijen over en weer geen kinderalimentatie verschuldigd zijn, werd afgewezen. De zaak betreft de onderhoudsbijdrage voor de kinderen van partijen, die in 2005 zijn gehuwd en in 2010 zijn gescheiden. In het ouderschapsplan, dat onderdeel uitmaakte van hun echtscheidingsconvenant, was een bijdrage van [x] aan [y] voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen. [x] stelt dat zij bij de opstelling van het ouderschapsplan verkeerd is voorgelicht en dat de afspraken over de kinderalimentatie niet rechtsgeldig zijn, omdat zij geen juridische ouder is van het oudste kind en [y] geen juridische ouder van het jongste kind. Het hof oordeelt dat de afspraak over de onderhoudsbijdrage geen overeenkomst tot levensonderhoud is, omdat alleen juridische ouders op basis van het Burgerlijk Wetboek een dergelijke overeenkomst kunnen sluiten. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart [x] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de alimentatieverplichting. De beslissing is genomen op 26 november 2013 door het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 26 november 2013
Zaaknummers: 200.127.700/ 01 en 200.127.700/ 02
Zaaknummer eerste aanleg: 133062/FA RK 11-993
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.127.700/01 van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. de Bie-Koopman te Alkmaar;
en in de zaak met zaaknummer 200.127.700/02 van:
[…],
wonende te […],
verzoekster,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
tegen
[…],
wonende te […],
verweerster,
advocaat: mr. C. de Bie-Koopman te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante, tevens verzoekster, en geïntimeerde, tevens verweerster, worden hierna respectievelijk [x] en [y] genoemd.
1.2.
[x] is op 31 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 133062/FA RK 11-993.
Zij heeft daarbij een verzoek ingediend tot schorsing van de verplichting uit hoofde van het vonnis in kort geding van 11 augustus 2011 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar.
1.3.
[y] heeft op 30 juli 2013 een verweerschrift in beide zaken ingediend.
1.4.
De zaken zijn op 14 oktober 2013 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [x], bijgestaan door haar advocaat;
- [y], bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Partijen zijn [in] 2005 gehuwd. Hun huwelijk is op 21 januari 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Als dochter van [y] en […] (hierna: [de man]) is geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2002.
Als zoon van [x] en [de man] is geboren […] (hierna: [kind b]) [in] 2004. [kind a] en [kind b] worden hierna ook gezamenlijk aangeduid als de kinderen.
[de man] heeft zowel [kind a] als [kind b] erkend. [y] en [de man] hebben het gezag over [kind a]. [kind a] woont bij [y]. [x] en [de man] hebben het gezag over [kind b]. [kind b] woont sinds september 2012 bij [de man].
2.3.
Bij overeenkomst genaamd “ouderschapsplan”, die door partijen op 8 april 2009 als onderdeel van hun echtscheidingsconvenant is ondertekend, is een door [x] aan [y] te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, van wie de hoofdverblijfplaats bij [y] werd bepaald, van € 250,- per kind per maand overeengekomen. Voorts dient [x] op basis van het convenant aan [y] 8% vakantiegeld per jaar te voldoen, uit te betalen in mei van ieder kalenderjaar en te berekenen over het totale in dat jaar verschuldigde bedrag aan alimentatie. Na indexering betaalt [x] thans maandelijks circa € 530,- aan [y] voor de kinderen.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 11 augustus 2011 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar is [x] veroordeeld tot betaling aan [y] van de in het ouderschapsplan overeengekomen onderhoudsbijdrage voor [kind a] en [kind b].

3.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.127.700/01:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van [x] om vast te stellen dat partijen over en weer met ingang van 21 januari 2010 geen kinderalimentatie verschuldigd zijn aan elkaar, bij gebrek aan een wettelijke grondslag afgewezen.
3.2.
[x] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de overeenkomst die [x] en [y] op 8 april 2009 hebben gesloten ter zake van de kinderalimentatie dient te worden gewijzigd in die zin dat de bijdrage die [x] dient te betalen ten behoeve van [kind a] met ingang van 21 januari 2010 op nihil wordt gesteld en de bijdrage die [x] dient te betalen ten behoeve van [kind b] met ingang van 1 september 2012 op nihil wordt gesteld en [y] te veroordelen tot terugbetaling van de door haar teveel ontvangen kinderalimentatie.
3.3.
[y] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [x] in de proceskosten.
In de zaak met zaaknummer 200.127.700/02:
3.4.
[x] verzoekt de verplichting van [x] uit hoofde van het ouderschapsplan ter zake van de kinderalimentatie zoals bevestigd bij het vonnis in kort geding van 11 augustus 2011, voorlopig te schorsen totdat een nieuwe beslissing is gegeven.
3.5.
[y] verzoekt het verzoek van [x] af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep (zaaknummer 200.127.700/01)

4.1.
[x] stelt dat zij bij de opstelling van het ouderschapsplan verkeerd is voorgelicht door de notaris. Door verkeerde veronderstellingen van de notaris, die ten onrechte [de man] buiten beschouwing heeft gelaten als juridische ouder, zijn de afspraken van partijen gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven waar het de onderhoudsbijdrage voor [kind a] betreft. Aangezien [x] van [kind a] slechts de stiefouder was, was [x] na de ontbinding van het huwelijk met [y] immers niet onderhoudsplichtig jegens [kind a]. Daarnaast zijn de afspraken over de kinderalimentatie gemaakt met als uitgangspunt dat [y] met de kinderen in de voormalig echtelijke woning – in de buurt van de woning van [de man] – zou blijven wonen. [y] is echter in 2011 met de kinderen naar [plaatsnaam] verhuisd.
Met betrekking tot de bijdrage voor [kind b] is sprake van een wijziging van omstandigheden volgens [x]. [kind b] woont immers sinds september 2012 niet meer bij [y], maar bij [de man], bij wie hij door [de man] met [x] tezamen wordt verzorgd en opgevoed. [x] is derhalve van mening dat zij vanaf september 2012 niet langer een bijdrage voor [kind b] aan [y] zou hoeven te voldoen.
[x] betoogt dat het ouderschapsplan een overeenkomst betreft tussen partijen die kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst betreffende levensonderhoud zoals geregeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waardoor respectievelijk lid 5 en lid 1 van artikel 1:401 BW op de overeenkomst van toepassing zijn. De afspraken zijn immers gemaakt in het kader van hun voorgenomen echtscheiding en vormen een uitvloeisel van het feit dat [x] en [y] een aantal jaren in gezinsverband samen met de kinderen hebben geleefd, aldus [x].
4.2.
[y] betoogt dat het verzoek van [x] in hoger beroep moet worden afgewezen. De afspraak betreffende de door [x] aan [y] te betalen onderhoudsbijdrage is niet een overeenkomst betreffende levensonderhoud, aangezien geen sprake is van een juridische onderhoudsverplichting van [x] die voortkomt uit de bepalingen van boek 1 BW. De afspraak komt voort uit een dringende verplichting van moraal en fatsoen, die door het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant is omgezet in een rechtens afdwingbare verbintenis in de zin van artikel 6:5 BW. Als [x] die verbintenis wil aantasten, dient zij de dagvaardingsprocedure te volgen, aldus [y]. Bovendien heeft [y] afgezien van partneralimentatie en pensioenverevening in ruil voor de bijdragen die [x] haar zou voldoen voor de kinderen, aldus [y].
4.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan het verzoek van [x] tot wijziging van de afspraak over de door haar te betalen onderhoudsbijdrage voor [kind a] en [kind b] de wettelijke grondslag ontbreekt. Uitsluitend juridische ouders kunnen op grond van boek 1 BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud sluiten. Nu [x] geen juridische ouder is van [kind a] en [y] geen juridische ouder is van [kind b], betreft de afspraak tussen partijen over de onderhoudsbijdrage voor de kinderen geen overeenkomst tot levensonderhoud als bedoeld in boek 1 BW, zodat [x] haar verzoek tot wijziging niet op de bepalingen van artikel 1:401 BW kan baseren. Indien [x] ontbinding dan wel wijziging van de overeenkomst wenst, dient zij daarvoor de dagvaardingsprocedure te volgen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

5.Beoordeling van het verzoek (zaaknummer 200.127.700/02)

5.1.
[x] heeft, naar analogie van artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verzocht om schorsing van de verplichting tot betaling van een bijdrage voor de kinderen zoals bevestigd bij vonnis in kort geding van 11 augustus 2011, totdat een nieuwe beslissing is gegeven.
5.2.
Ook ten aanzien van dit verzoek is het hof van oordeel dat het niet op de wet gegrond is. Artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op welk artikel [x] zich naar analogie beroept, is immers geschreven voor het verzoeken van de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, in casu de beschikking van 13 maart 2013. In haar verzoek de verplichting uit hoofde van het vonnis in kort geding van 11 augustus 2011, dat reeds in kracht van gewijsde is gegaan, te schorsen moet [x] derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.3.
Er is onvoldoende aanleiding om [x] te veroordelen in de proceskosten, zoals door [y] is verzocht.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.127.700/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
In de zaak met zaaknummer 200.127.700/02:
verklaart [x] niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. R.G. Kemmers en mr. M.J. Leijdekker in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2013.