In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije, was tot ongewenst vreemdeling verklaard en had de verplichting om Nederland te verlaten genegeerd. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de terugkeerprocedure, zoals voorgeschreven in de Terugkeerrichtlijn, nooit was aangevangen. Het hof oordeelde dat de Staat voldoende inspanningen had geleverd om de identiteit van de verdachte vast te stellen en hem terug te laten keren naar zijn land van herkomst. Hierdoor kon de terugkeerprocedure als doorlopen worden beschouwd, wat betekende dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de bewezenverklaarde feiten niet in strijd was met de Terugkeerrichtlijn.
De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor het deel van de zaak dat betrekking had op de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in meerdere zaken, waaronder het ten laste leggen van verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling, schuldig was. De verdachte had herhaaldelijk de beslissing van de Nederlandse overheid genegeerd en had zich in Nederland opgehouden, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan. Het hof heeft de gevangenisstraf van acht maanden, zoals opgelegd door de politierechter, bevestigd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had eerder onherroepelijk een straf opgelegd gekregen voor vergelijkbare feiten, wat ook in de strafoplegging is meegenomen. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.