5.3.Het Hof overweegt als volgt.
5.3.1.Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft bedoeld te betogen dat de rechtbank of het Hof geen rekening mag houden met door de heffingsambtenaar in (hoger) beroep toegezonden stukken, voor zover daarin andere standpunten worden ingenomen dan in eerdere stukken (zie zijn onder 5.1.1 geformuleerde klacht), wordt dit betoog door het Hof verworpen. Geen rechtsregel staat erin aan de weg dat de rechter in haar beoordeling rekening houdt met eerder genoemde stukken mits belanghebbende daarop - gelijk hij in dezen ook heeft gedaan - heeft kunnen reageren.
Met betrekking tot de overige bezwaren van belanghebbende overweegt het Hof als volgt.
5.3.2.Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (verder de WOZ-waarde).
5.3.3.De in de onder 5.3.2 gemelde wetsbepaling bedoelde waarde wordt ingevolge artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ - voor zover hier van belang - bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft.
5.3.4.Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Ter staving van de door hem verdedigde waarde heeft hij het Overzicht ingebracht.
5.3.5.In casu is sprake van een tijdelijk recht van erfpacht waarvan de canon periodiek - voor het eerst in 2043 - wordt herzien. Niet in geschil is dat de waarde van een onroerende zaak in volle eigendom hoger is dan de waarde van dezelfde onroerende zaak die op grond staat die tegen een erfpachtrecht - als het onderhavige - is uitgegeven.
5.3.6.De WOZ-waarde is gelet op rechtsoverweging 5.3.2 de waarde van het object in volle eigendom, en derhalve hoger dan de waarde van het op dat object gevestigde recht van erfpacht.
5.3.7.Als uitgangspunt heeft te gelden dat de voor het genotsrecht op een onroerende zaak betaalde prijs overeenkomt met de waarde in het economische verkeer van dat recht (vgl. Hoge Raad, 29 november 2000, nr. 35797, ECLI:NL:HR:2000:AA8610). 5.3.8.Uit de feiten volgt dat belanghebbendes koopsom voor het genotsrecht op het Object € 424.500 (inclusief de afkoop van de erfpachtcanon over een periode dan 50 jaar) bedroeg, zodat er gelet op rechtsoverweging 5.3.2 en 5.3.3 van moet worden uitgegaan dat de WOZ-waarde van het Object per de aankoopdatum - 15 mei 2007 - tenminste de koopsom bedroeg.
5.3.9.Niet in geschil is dat het vergelijkingsobject [A-straat 7] nagenoeg identiek is aan het Object. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de koper van deze onroerende zaak de erfpacht die vanaf de aankoopdatum tot de eerste herziening van de erfpacht verschuldigd was destijds kon afkopen voor € 115.855 (in het Overzicht als erfpachtcanoncorrectie aangeduid), dat het bedrag berekend is door het grondbedrijf van de gemeente Amsterdam en door de notaris die de akte van overdracht van die onroerende zaak heeft opgesteld, is overgenomen in de transportakte. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Derhalve acht het Hof aannemelijk dat de koper van het vergelijkingsobject [A-straat 7] € 362.000 voor het appartement heeft betaald en dat hij zijn erfpachtcanon - destijds - over een periode van 50 jaar tegen € 115.855 kon afkopen. Hieruit leidt het Hof af dat de WOZ-waarde van deze onroerende zaak per de aankoopdatum - 9 april 2010 - tenminste (€ 362.000 + € 115.855 = ) € 477.855 bedroeg.
5.3.10.Uit het Overzicht leidt het Hof af dat de heffingsambtenaar ervan uitgaat dat zich tussen de aankoop door belanghebbende van het Object en de peildatum een prijsstijging van circa 18% en vanaf de peildatum tot aan 9 april 2010 (de aankoopdatum van het vergelijkingsobject [A-straat 7]) een prijsdaling van circa 8% voor appartementen als de onderhavige heeft voorgedaan. Mede gelet op hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar voornoemd uitgangspunt in het kader van de vaststelling van de WOZ-waarde kon hanteren.
5.3.11.Het Hof is voorts van oordeel dat de objecten [C-straat 3], [D-straat 5] en [E-straat 9], in aanmerking genomen de in het Overzicht vermelde gegevens over type, ligging, oppervlakte, staat van onderhoud, kwaliteit en bouwjaar, en gelet op de tot de gedingstukken behorende foto’s van die objecten, in voldoende mate vergelijkbaar zijn met het Object, zodat deze objecten als vergelijkingsobjecten kunnen dienen.
5.3.12.Het Hof concludeert dat (1) de gerealiseerde verkoopprijzen van de onroerende zaken [C-straat 3], [D-straat 5] en [E-straat 9] - met inachtneming van de verschillen tussen het Object en genoemde onroerende zaken (zoals in het Overzicht gebeurd is) - en (2) de transactieprijzen van de onroerende zaak [A-straat 7] en die van het Object (in aanmerking nemende hetgeen het Hof onder 5.3.8 tot en met 5.3.11 heeft overwogen) in belangrijke mate steun geven aan de door de heffingsambtenaar verdedigde WOZ-waarde.
5.3.13.Met betrekking tot de specifiek door belanghebbende aangevoerde hoger beroepsgronden overweegt het Hof als volgt.
5.3.14.Het Hof verwerpt belanghebbendes onder 5.1.2 en 5.1.3 geformuleerde bezwaren reeds omdat aan gerealiseerde verkoopprijzen (van de vier in het Overzicht genoemde vergelijkingsobjecten en het Object) in dit kader meer bewijskracht kan worden toegekend dan aan de door belanghebbende ingebrachte vraagprijzen en WOZ-waarden. Anders dan belanghebbende betoogt is hij hiermee geenszins in een onmogelijke bewijspositie gekomen.
5.3.15.Belanghebbendes onder 5.1.4 opgenomen bezwaar betreft het bedrag van de ‘erfpachtcorrectie’, ad € 115.855, zoals voorkomende in het Overzicht bij het vergelijkingsobject [A-straat 7]. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.3.9 is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar ter vaststelling van de WOZ-waarde van het Object genoemd bedrag in aanmerking mocht nemen op de wijze zoals hij dat in het Overzicht gedaan heeft.
5.3.16.Het Hof verwerpt ook belanghebbendes onder 5.1.5. opgenomen bezwaar. Reeds omdat niet vaststaat dat de WOZ-beschikking betreffende de peildatum 1 januari 2008 op het juiste bedrag is vastgesteld, kan aan deze beschikking niet de door belanghebbende beoogde gevolgen worden toegekend.
5.3.17.Belanghebbendes onder 5.1.6 vermelde bezwaar betreft de bedragen die voor de berging en de parkeerplaats in aanmerking zijn genomen. Nu belanghebbende in mei 2007 € 39.500 voor de parkeerplaats heeft betaald en in aanmerking genomen hetgeen belanghebbende in dit kader ter onderbouwing van zijn standpunt ingebracht heeft alsmede gelet op het betrekkelijk geringe belang van belanghebbendes bezwaren betreffende de waardering van de bergingen, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar ter vaststelling van de WOZ-waarde van het Object de in het Overzicht vermelde bedragen voor de parkeerplaats en de bergingen in aanmerking mocht nemen op de wijze zoals hij dat gedaan heeft.
5.3.18.Tot slot heeft belanghebbende zijn bezwaar dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de niet aan de [A-straat] gelegen vergelijkingsobjecten geen buitenruimte hebben (zie 5.1.7) naar het oordeel van het Hof onvoldoende onderbouwd. Dit geldt eens te meer nu de WOZ-waarde mede gebaseerd is op het vergelijkingsobject [A-straat 7] en deze onroerende zaak ook geen buitenruimte heeft.
5.3.19.Gelet op al het voorgaande komt het Hof tot de conclusie dat de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft ingebracht aannemelijk gemaakt heeft dat de WOZ-waarde voor het Object per peildatum 1 januari 2009 tenminste € 503.000 bedroeg. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.3.20.De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.