ECLI:NL:GHAMS:2013:3792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
200.081.898-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen (kandidaat-)notarissen en intrekking van de klacht door klager

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een klacht van klager tegen (kandidaat-)notarissen. Klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht, die op 10 januari 2011 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond was verklaard. Klager heeft op 12 augustus 2013 zijn klacht tegen de (kandidaat-)notarissen ingetrokken, wat het hof ertoe bracht te concluderen dat klager geen belang meer had bij een uitspraak over de klacht. Het hof heeft de (kandidaat-)notarissen de gelegenheid gegeven om hun wens tot voortzetting van de behandeling kenbaar te maken, maar zij hebben geen verzoek daartoe ingediend. Gezien het ontbreken van belang en de niet-ontvankelijkheid van klager, heeft het hof de eerdere beslissing van de kamer vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De uitspraak benadrukt het belang van het algemeen belang in tuchtrechtelijke procedures en de noodzaak voor klager om een legitiem belang te hebben bij de voortzetting van de procedure. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.081.898/01 NOT
kenmerk eerste aanleg : N10/134
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 november 2013
inzake
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
appellant,
tegen
1. [notaris],
2. [notaris],
beiden notaris te [plaatsnaam],
3. [kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
4. de maatschap [maatschap],
gevestigd te [plaatsnaam],
verschenen in de persoon van haar maten:
de (kandidaat-)notarissen sub 1. tot en met 3.,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, hierna klager, is bij een op 8 februari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat‑notarissen te Maastricht, hierna de kamer, van 10 januari 2011, waarbij de kamer de klacht van klager tegen geïntimeerden sub 1. tot en met 3., verder de (kandidaat-)notarissen en geïntimeerde sub. 4., verder de maatschap, deels niet-ontvankelijk en overigens ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van klager is op 1 maart 2011 een aanvulling op zijn beroepschrift
– met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van de (kandidaat-)notarissen en de maatschap is op 13 april 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
Van de zijde van klager zijn op 11 april 2012, 13 april 2012 en 16 april 2012 brieven met aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2012. Klager en de notarissen sub 1. en 2. zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, zulks (mede) aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. De kandidaat-notaris sub 3. is niet verschenen, met bericht van verhindering, en heeft schriftelijk volmacht gegeven aan de notarissen sub 1. en 2. om mede voor en namens hem het woord te voeren tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep.
1.6.
Op verzoek van klager – en met instemming van de (kandidaat-)notarissen – heeft het hof de beslissing in deze zaak aangehouden om klager bedenktijd te geven ten aanzien van een mogelijke intrekking van zijn klacht tegen de (kandidaat-)notarissen.
1.7.
Van de zijde van klager is op 12 augustus 2013 een brief ter griffie van het hof ingekomen waaruit blijkt dat klager zijn klacht(en) tegen de (kandidaat-)notarissen, in eerste aanleg geregistreerd onder nummer N10/134, intrekt.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het feit dat klager zijn (tuchtrechtelijke) klacht tegen geïntimeerden heeft ingetrokken leidt het hof af dat klager geen belang meer heeft bij een uitspraak over de klacht. Het algemeen belang vergt naar het oordeel van het hof niet de voortzetting van de behandeling. Het hof heeft de (kandidaat-)notarissen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over een eventuele wens aan hun kant tot voortzetting van de behandeling. Nu niet door de (kandidaat-)notarissen te kennen is gegeven dat zij voortzetting van de behandeling wensen, zal het hof de beslissing van de kamer waarvan beroep vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
2.2.
Op grond van hetgeen onder 2.1. is overwogen beslist het hof als volgt.

3.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT MAASTRICHT
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voormeld heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
[notaris]
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
hierna te noemen: klager,
tegen

1.[notaris]

notaris te [plaatsnaam],
en

2. [notaris]

notaris te [plaatsnaam],
en

3. [kandidaat-notaris]

kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
en
4. [maatschap]
gevestigd te [plaatsnaam],
hierna gezamenlijk te noemen: de notarissen.

1. Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 19 oktober 2010 met bijlagen heeft klager een klacht ingediend tegen de notarissen.
1.2.
Bij brief van 5 november 2010 met bijlagen hebben de notarissen (gezamenlijk) op de klacht gereageerd.
1.3.
Op 20 december 2010 heeft de Kamer de zaak behandeld. Hierbij waren aanwezig klager, notaris [notaris] en notaris [notaris]. Kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] heeft notaris [notaris] een volmacht verleend om namens hem ter zitting op te treden.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Tussen [klager] en [notaris], in zijn hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV] (hierna: [BV]), bestond een maatschapovereenkomst tot uitoefening van de notariële praktijk onder de naam [naam] te [plaatsnaam]. [notaris] heeft deze maatschap op 22 december 2008 tegen 1 juli 2009 opgezegd.
2.2.
Sinds 19 juni 2009 bestaat tussen [BV] en [naam] de maatschap [maatschap]. [BV] is op 1 juli 2009 tot deze maatschap toegetreden.
2.3.
Op 20 augustus 2010 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV], waarvan [klager] bestuurder is, derdenbeslag laten leggen ten laste van [BV] onder (i) de SNS Bank en (ii) de ABN AMRO Bank en (iii) de maatschap [maatschap].
2.4.
Blijkens het wijzigingsformulier van de Kamer van Koophandel (productie A1-6 tot en met A1-9 bij de klacht) gedateerd 27 augustus 2010 is [BV] per 1 juli 2009 als maat uitgetreden uit de maatschap [maatschap].
2.5.
Blijkens het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel (productie A1-10 tot en met A1-15 bij de klacht) gedateerd 27 augustus 2010 is de [BV], waarvan [notaris] bestuurder is, per 1 juli 2009 als maat toegetreden tot de maatschap [maatschap].
2.6.
In de Verklaring Derdenbeslag, zoals op 22 september 2010 ondertekend door notaris [notaris] en kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] als maten van de maatschap [maatschap], heeft de maatschap verklaard dat er tussen de maatschap en de schuldenaar [toevoeging door de Kamer: zijnde [BV]] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekenden had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog kan vorderen (productie A1-31 tot en met A1-34 bij de klacht).
2.7.
Het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) heeft op 20 oktober 2010 een arbitraal gedeeltelijk eindvonnis gewezen inzake klager [toevoeging door de Kamer: zijnde [klager]] tegen [BV] (productie B1-6 tot en met B1-17 bij de reactie van de notarissen). Kort gezegd heeft het NAI (a) geoordeeld dat er voldoende gewichtige redenen aanwezig waren om een opzegging te rechtvaardigen, dat de opzegging door [notaris] niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat [notaris] de voor opzegging geldende termijn in acht heeft genomen, (b) alle vorderingen tot vergoeding van schade die beweerdelijk is geleden als gevolg van de opzegging afgewezen, (c) de door [klager] gevorderde schade in relatie tot de nieuwbouw afgewezen, (d) de door [klager] gevorderde vergoeding in relatie tot reputatieschade afgewezen, (e) vastgesteld dat de maatschap tussen [klager] en [notaris] per 1 juli 2009 rechtsgeldig is ontbonden en (f) in het kader van de liquidatie van de maatschap partijen in de gelegenheid gesteld in onderling overleg overeenstemming hieromtrent te bereiken dan wel – mocht dit niet lukken – zich uit te laten over de hoogte van een eventueel door [klager] aan [notaris] in dat kader te betalen overbedelingsvordering.
3. Het standpunt van klager
3.1.
Klager verwijt – kort gezegd en mede onder verwijzing naar de door klager ter zitting overgelegde pleitnota – dat tussen de maatschap [maatschap] en [BV], anders dan de notarissen stellen, wél een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan. Volgens klager bestaat tussen [BV] en [naam] sinds 19 juni 2009 de maatschap [maatschap], tot welke maatschap op 1 juli 2009 eveneens is toegetreden [BV] Deze maatschap bestaat tot de dag van vandaag. Gelet hierop is het volgens klager niet aannemelijk dat er geen bestaande of toekomstige verplichtingen van deze maatschap aan haar maat [BV] bestaat. Verder heeft klager – kort gezegd – gesteld dat [BV] op 27 augustus 2010, één week na de beslaglegging, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2009 is uitgeschreven als maat uit de maatschap [maatschap] met als enige doel verhaalsmogelijkheden te frustreren. Voor het publiek dient kenbaar en zichtbaar te zijn wie in de maatschap participeert en waar verhaal kan worden gezocht. Hiermee is strijdig dat een andere B.V. met terugwerkende kracht als maat van een maatschap wordt ingeschreven. De kenbaarheid voor derden staat een dergelijke terugwerkende kracht in de weg: een ieder moet immers kunnen rekenen op gegevens zoals die blijken uit het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
3.2.
Klager acht voorts – kort gezegd en mede onder verwijzing naar de door klager ter zitting overgelegde pleitnota – het gedrag van de (kandidaat-)notarissen [notaris] en [kandidaat-notaris] klachtwaardig, nu zij met kennis van de (ontvlechtings)problematiek tussen klager en notaris [notaris] doelbewust en tegen beter weten in hun medewerking verlenen aan de actie van notaris [notaris] om verhaalsmogelijkheden op klager te frustreren door bewust een valse derdenverklaring af te leggen.
4. Beoordeling van de klacht
4.1.
De Kamer stelt vast dat de klacht in eerste instantie uitsluitend is onderbouwd door in algemene zin te verwijzen naar de brief van 7 oktober 2010 van de advocaat van [klager] (zijnde mr. Aertssen) aan [naam], de maatschap [maatschap] en [BV] Pas tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2010 heeft [klager] zijn klacht nader uiteengezet en onderbouwd. De Kamer overweegt dat de goede procesorde zich in het algemeen verzet tegen een dergelijke gang van zaken, hetgeen reden zou kunnen zijn om het tijdens de mondelinge behandeling aangevoerde buiten beschouwing te laten. Dat zou betekenen dat de klacht als onvoldoende onderbouwd ongegrond dient te worden verklaard. Nu er echter van de kant van de notarissen geen bezwaar is gemaakt tegen deze gang van zaken en de Kamer uit de verdere opstelling van de notarissen afleidt dat zij prijs stellen op zo veel mogelijk inhoudelijke behandeling van de klacht, zal de Kamer mede acht slaan op het ter zitting aangevoerde.
4.2.
De Kamer constateert voorts dat de (kennelijke) klacht tegen de maatschap [maatschap] niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Er bestaat immers geen belang bij dit deel van de klacht jegens de maatschap, nu de klacht zich tevens richt tot de drie afzonderlijke maten van deze maatschap, nog daargelaten de vraag óf een dergelijke klacht tegen een maatschap als zodanig gericht kan zijn.
4.3.1.
De Kamer stelt vervolgens vast dat de klacht zich – beknopt weergegeven – richt tegen (i) het (al dan niet) met terugwerkende kracht uitschrijven van [BV] als maat uit de maatschap [maatschap] en (ii) de onjuiste derdenverklaring zoals beweerdelijk gedaan door de (kandidaat)notarissen [notaris] en [kandidaat-notaris], met als beweerdelijk doel het bewust beperken van de verhaalsmogelijkheden van klager op [BV].
4.3.2.
Om deze twee klachten inhoudelijk in volle omvang te kunnen beoordelen dient een groot aantal feiten vast te staan, onder meer omtrent de wijziging van samenstelling van de maatschap [maatschap]. Verder is de rechtsverhouding tussen [BV] en de maatschap [maatschap] nog niet uitgekristalliseerd en heeft het NAI nog geen eindvonnis gewezen met betrekking tot de (ontvlechtings)problematiek tussen enerzijds klager en anderzijds [notaris] (en zijn [BV]).
4.3.3.
Mede gelet op de gemotiveerde weerspreking van de klacht door de notarissen is de Kamer van oordeel dat deze (en andere relevante) feiten – op dit moment althans – niet vaststaan. Het komt de Kamer voor dat deze feiten niet zullen komen vast te staan dan nadat daarover één of meerdere civiele procedures zullen zijn gevoerd. Dit betekent dat de klacht – op dit moment – onvoldoende is onderbouwd met (vaststaande) feiten, zodat deze feitelijke grondslag ontbeert. Gelet hierop is de Kamer van oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.
5. De beslissing
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Maastricht:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht jegens maatschap [maatschap];
- verklaart de klacht jegens de (kandidaat)notarissen [notaris], [notaris] en [kandidaat-notaris] ongegrond.
Aldus gegeven te Maastricht op 10 januari 2011 door mr. W.J.J. Beurskens, plaatsvervangend voorzitter,
mr. R.H.J. Otto en mr. H. Quispel, kroonleden,
mr. R.L.G.M. Steegmans, notarislid, en mr. H.H. van der Meer, plaatsvervangend notarislid,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. J.C. Dubois, secretaris.