Uitspraak
de (kandidaat-)notarissen sub 1. tot en met 3.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een klacht van klager tegen (kandidaat-)notarissen. Klager had eerder een klacht ingediend bij de kamer van toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht, die op 10 januari 2011 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond was verklaard. Klager heeft op 12 augustus 2013 zijn klacht tegen de (kandidaat-)notarissen ingetrokken, wat het hof ertoe bracht te concluderen dat klager geen belang meer had bij een uitspraak over de klacht. Het hof heeft de (kandidaat-)notarissen de gelegenheid gegeven om hun wens tot voortzetting van de behandeling kenbaar te maken, maar zij hebben geen verzoek daartoe ingediend. Gezien het ontbreken van belang en de niet-ontvankelijkheid van klager, heeft het hof de eerdere beslissing van de kamer vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De uitspraak benadrukt het belang van het algemeen belang in tuchtrechtelijke procedures en de noodzaak voor klager om een legitiem belang te hebben bij de voortzetting van de procedure. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.