Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag voor het jaar 2000 en de bijbehorende beschikking heffingsrente;
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond voor zover dit betrekking heeft op de aanslag voor het jaar 2000 en de bijbehorende beschikking heffingsrente;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag voor het jaar 2000 en de bijbehorende beschikking heffingsrente;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2000 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 104.469 (€ 47.405) en vermindert de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag voor het jaar 2002 en de bijbehorende beschikking heffingsrente;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep ten bedrage van € 1.518 in totaal en
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van € 149 in totaal aan hem vergoedt.”
2.Geding na cassatie
Het middel faalt reeds daarom. Het behoeft voor het overige geen behandeling.”
3. Feiten
4.Geschil in hoger beroep na verwijzing
5. Beoordeling van het geschil
(f 125.943) respectievelijk € 57.176. Nu de inspecteur het loon hoger stelt dan het door belanghebbende in zijn aangiften in aanmerking genomen loon in de desbetreffende jaren en het door belanghebbende in aanmerking aangegeven loon voor beide jaren hoger is dan de WAZ-norm, rust op de inspecteur de bewijslast dat een hoger loon dan de door [H] B.V. aan belanghebbende toegekende arbeidsbeloning in aanmerking dient te worden genomen.
De afroommethode kan, naar het oordeel van het Hof, voor dit geval niet worden toegepast. Gelet op de onder 3 geschetste feiten en omstandigheden (met name 2.5. van de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden en 3.3.1.) is er immers sprake van een situatie waarbij het aandeel van [H] B.V. in het resultaat van het [F] (een samenwerkingsverband waarvan het personeelsbestand in de jaren 2000 en 2002 ruim 100 personen omvatte) bestaat uit een percentage van het resultaat van [F]. Dit betekent dat het aandeel van belanghebbende in niet onbetekenende mate afhankelijk is van de bijdrage aan dat resultaat van (de arbeid van) andere partners ten behoeve van dat samenwerkingsverband en van hetgeen werknemers van dat samenwerkingsverband hebben bijgedragen aan dat resultaat. Zoals de Hoge Raad in rechtsoverweging 5.2., laatste volzin, heeft geconcludeerd kan in een dergelijk geval de afroommethode niet worden toegepast. De andersluidende stelling van de inspecteur wordt derhalve verworpen. Het Hof ziet, gelet op de grote gelijkenissen tussen de twee methodes, geen redenen om voor de “winstreductiemethode” tot een ander oordeel te komen dan voor de afroommethode. Dit brengt, gelet op vorenoverwogene, mee dat de afroommethode noch de “winstreductiemethode” voor dit geval kunnen worden toegepast.
In dat opzicht is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12a, tweede volzin (vóór de laatste komma), Wet LB. In die situatie geldt – anders dan de inspecteur heeft betoogd – ook de doelmatigheidsmarge. Vaststaat dat het door belanghebbende voor het jaar 2000 aangegeven loon uit zijn dienstbetrekking bij [H] B.V., met toepassing van de doelmatigheidsmarge, niet lager is dan dat van de hiervoor bedoeld medewerker/advocaat.
6.Proceskosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 96.912;
- vermindert de aanslag IB 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 47.098 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.272;
- verstaat dat de in rekening gebrachte heffingrente naar evenredigheid van de vermindering van de aanslagen IB 2000 en 2002 wordt verminderd;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.894; en
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van € 149 in totaal aan hem vergoedt.