Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Loop van het geding
VB-Uitspraak) heeft het Hof iedere beslissing over de in die navorderingsaanslagen begrepen verhogingen dan wel de ter zake van die navorderingsaanslagen en van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2001 genomen boetebeschikkingen aangehouden. De Hoge Raad heeft op 14 september 2012 het beroep in cassatie tegen de
VB-uitspraakongegrond verklaard.
IB-Uitspraak).
2.Tussen partijen vaststaande feiten
IB-Uitspraaken de
VB-Uitspraak(hierna gezamenlijk ook: de
Uitspraken). Het voegt daar het volgende aan toe.
“Uitspraak”.
Uitspraakaan de orde zijnde navorderingsaanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen onherroepelijk vaststaan.
3.Geschil
IB-Uitspraak.
4.Standpunten van partijen en het onderzoek ter zittingen
5.Beoordeling van het geschil
Uitspraken.Het voegt daar het volgende aan toe.
VB-Uitspraakopgenomen beslissing tot het aanhouden van de procedure ter zake van de bij de (navorderings)aanslagen opgelegde boeten totdat de ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PV opgelegde boeten onherroepelijk vaststaan. Redengevend hiervoor is dat de Hoge Raad in een aantal boetezaken arrest heeft gewezen en in het hierna onder 5.4.1 aangehaalde arrest heeft omschreven welke uitgangspunten gelden voor het beoordelen van de boeten. Het Hof zal deze toepassen op de boeten waarop de
VB-Uitspraakbetrekking heeft. Deze uitgangspunten zullen, naar mag worden aangenomen, ook gelden voor de bij de navorderingsaanslagen IB/PV opgelegde boeten, zodat voor een verschil in beoordeling bij de boeten voor de VB enerzijds en die voor de IB/PV anderzijds niet meer hoeft te worden gevreesd. Het Hof zal om die reden thans uitspraak doen, ook al staan de ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PV opgelegde boeten nog niet onherroepelijk vast.
VB-Uitspraakhet volgende geoordeeld:
Uitspraakvoorafgaande procedure - meer in het bijzonder na het verzenden van de in de
Uitspraakonder 1.19 vermelde brief van 6 december 2007 - heeft het Hof belanghebbende nadrukkelijk de mogelijkheid geboden om gegevens betreffende de KB-Luxbankrekening in te brengen. Tot aan het inzenden van de bijlagen bij de brief van 14 april 2011 heeft belanghebbende er bewust voor gekozen geen opening van zaken te geven, hoewel uit de thans verstrekte gegevens blijkt dat deze reeds op of kort na 31 december 2007 konden worden verstrekt.
Uitspraaktevens een tussenuitspraak bevatte die expliciet een vaststelling van de niet-aangegeven tegoeden behelsde (zie overweging 5.6.2). Met de tussenuitspraak werd niets anders beoogd dan de inspecteur op te dragen de vermogens van belanghebbende opnieuw te berekenen omdat de IB-, heffingsrente- en VB-schulden door de
Uitspraakwaren gewijzigd. De mogelijkheid te reageren op de aldus door de inspecteur berekende vermogens had dan ook niet als strekking om belanghebbende de gelegenheid te bieden de grondslag van de navorderingsaanslagen in zijn geheel ter discussie te stellen. Daarbij acht het Hof nog van belang dat de inspecteur heeft gesteld dat de verstrekte gegevens vragen oproepen en geen compleet beeld geven.
VB-Uitspraakis gedaan.
Uitsprakenvastgestelde feiten geldt dat
IB-Uitspraakgeoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd het vermoeden te weerleggen, zodat ervan wordt uitgegaan dat hij de KB-Luxrekeningen gedurende de jaren 1994 tot en met 2001 heeft aangehouden. Gelet op het op 31 januari 1994 aanwezige saldo is eveneens aannemelijk dat - naar de inspecteur heeft gesteld - ook in de daarop volgende jaren meer vermogen aanwezig was dan de voor belanghebbende en zijn echtgenote geldende belastingvrije sommen en in het jaar 2001 het voor belanghebbende en zijn echtgenote geldende heffingvrije vermogen. Hieruit volgt dat indien belanghebbende van deze rekeningen en de daarop staande tegoeden aangifte had gedaan daadwerkelijk vermogensbelasting zou zijn geheven c.q. inkomstenbelasting zou zijn geheven. Nu belanghebbende dit heeft nagelaten, is aanvankelijk te weinig vermogensbelasting geheven en heeft belanghebbende voor het jaar 2001 een onjuiste dan wel onvolledige aangifte gedaan.
IB-Uitspraakheeft het Hof in onderdeel 5.7.3 overwogen dat deze termijn met betrekking tot de behandeling van het tegen de navorderingsaanslagen gemaakte bezwaar en het daarop volgende beroep is overschreden met meer dan twee jaar, doch dat in zo’n geval geen verdere matiging van de boete plaatsheeft dan tot 80%. Nu deze termijn voor de behandeling van boeten met betrekking tot de navorderingsaanslagen VB en de boete met betrekking tot de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 niet korter is volstaat het Hof met een verwijzing naar het desbetreffende onderdeel van de
IB-Uitspraak.
6.Proceskosten
VB-Uitspraak, zijn begrepen in het in de
IB-Uitspraakberekende bedrag van € 505 en het in de
VB-Uitspraakberekende bedrag van € 166. Het Hof verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen onder 6 van de
Uitspraken.
VB-Uitspraak, de kosten voor het bijwonen van de nadere zitting van 18 april 2013. Gelet op het specifieke karakter van deze zitting ziet het Hof ervan af ter zake van de kostenveroordeling het bepaalde in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht toe te passen. De te vergoeden kosten komen uit op 0,5 (bijwonen van een nadere zitting) x € 472 x 1 (wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak na de
VB-Uitspraak), dat is € 236.