Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase van de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven van Netcar Automotive v.o.f., had bezwaar gemaakt tegen het BPM-bedrag dat hij zelf had berekend en op aangifte had voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst had in een eerdere uitspraak een deel van de BPM teruggegeven en een proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank Haarlem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en een hogere proceskostenvergoeding toegekend, maar de inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen recht had op een integrale vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, omdat het bezwaar niet was gericht tegen een besluit van de inspecteur, maar tegen het door hem zelf berekende BPM-bedrag. Het Hof stelde vast dat de inspecteur niet onrechtmatig had gehandeld en dat de eerdere uitspraak van de Hoge Raad over de BPM-regelgeving niet automatisch leidde tot een recht op hogere proceskostenvergoeding. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij het de eerder toegekende proceskostenvergoeding van € 54,50 handhaafde.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een integrale proceskostenvergoeding kan worden toegekend en de rol van de inspecteur in de bezwaarfase. Het Hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden, en dat de inspecteur terecht een lagere proceskostenvergoeding had toegekend, gezien de samenhang met andere procedures.