ECLI:NL:GHAMS:2013:3278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.077.134-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbetaalde facturen en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen meerdere besloten vennootschappen (appellanten) en een accountantskantoor (geïntimeerde) over onbetaalde facturen. De appellanten hebben tussen 2003 en 2009 diverse werkzaamheden laten verrichten door de geïntimeerde, waaronder loonadministratie en het opstellen van jaarrekeningen. De geïntimeerde heeft de appellanten gesommeerd tot betaling van openstaande facturen, maar de appellanten hebben zich beroepen op ondeugdelijk werk en hebben een beroep gedaan op verrekening van schadevergoeding. Het hof heeft in een eerder tussenarrest al een aantal zaken vastgesteld en verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling.

De appellanten hebben erkend dat zij facturen niet hebben betaald, maar stellen dat zij gerechtigd waren om de betaling op te schorten vanwege vermeende tekortkomingen van de geïntimeerde. Het hof oordeelt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van ondeugdelijkheid en dat de geïntimeerde zich terecht beroept op de algemene voorwaarden, waarin staat dat klachten binnen 30 dagen na factuurdatum moeten worden ingediend. Het hof concludeert dat de appellanten in verzuim zijn geraakt door het niet tijdig betalen van de facturen en dat hun beroep op ontbinding van de overeenkomst niet kan slagen.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten worden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, inclusief rente en kosten. De kosten van het geding in hoger beroep worden ook aan de appellanten opgelegd. Dit arrest is uitgesproken op 10 september 2013 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.077.134/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 436520 / HA ZA 09-2729
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 september 2013
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[appellant sub 1],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[appellant sub 2],

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 3],en
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 4]
allen gevestigd te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam, (onttrokken),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats]
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. D. de Vrieste Amsterdam.

1.Verdere verloop van het geding

Appellanten worden hierna wederom gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] genoemd. Geïntimeerde wordt wederom [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 18 december 2012 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.
Feiten
2.1
Als erkend dan wel niet (voldoende) bestreden staat in deze zaak het volgende vast.
2.1.1.
[geïntimeerde] is een accountantskantoor. [geïntimeerde] heeft tussen 2003 - 2009 in opdracht van [appellanten] werkzaamheden verricht die bestonden uit onder meer het verzorgen van loonadministratie, het samenstellen van de jaarrekening en het maken van omzetopgaven en prognoses. Deze werkzaamheden zijn namens [geïntimeerde] door (onder andere) [medewerker 1] verricht.
2.1.2.
Op de werkzaamheden van [geïntimeerde] zijn de “algemene voorwaarden [geïntimeerde]” van toepassing. Artikel 9 van die voorwaarden luidt, voor zover van belang:
Artikel 9: Betaling en reclames
1. Betaling dient, zonder aftrek, korting danwel schuldverrekening plaats te vinden binnen de overeengekomen termijn, doch in geen geval later dan 14 dagen na datering van de factuur. (…)
2. Eventuele klachten over de hoogte van de declaratie danwel de werkzaamheden waarop de factuur betrekking heeft, dienen binnen 30 dagen na dagtekening van de desbetreffende declaratie schriftelijk aan Opdrachtnemer kenbaar te worden gemaakt, bij gebreke waarvan Opdrachtgever wordt geacht de juistheid en de verschuldigdheid van de declaratie te erkennen.
3. Reclameren, zoals beschreven in het bovenstaande lid heeft geen opschortende werking ten aanzien van het door Opdrachtnemer gedeclareerde. (…)
4. Ingeval Opdrachtgever niet binnen de in lid 1 vermelde termijn voldaan heeft aan diens betalingsverplichtingen, is deze van rechtswege in verzuim en is Opdrachtnemer zonder nadere ingebrekestelling gerechtigd om, en onverminderd de overige hem toekomende overige rechten, vanaf vervaldag de wettelijke rente in rekening te brengen tot op de datum van algehele voldoening. (…)
2.1.3.
Naar aanleiding van ontstane betalingsachterstanden heeft in 2007 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. De uitkomst van dat gesprek is in een brief van [medewerker 1] gedateerd 29 mei 2007 vastgelegd. Uit die brief volgt dat een bedrag van € 44.509,37 open staat en dat daarop vanaf 31 mei 2007 € 5.000,00 per maand zal worden afbetaald (hierna: de afbetalingsregeling).
2.1.4.
Per e-mail van 1 juni 2007 hebben [appellanten] onder meer laten weten:
(…) In goede orde ontving ik jouw schrijven van 29 mei jl. (…) In het schrijven wordt ons gesprek van 10 mei jl goed onder woorden gebracht. De genoemde bedragen zijn eveneens in harmonie met hetgeen wij overeengekomen zijn. Met de inhoud van de brief ten aanzien van de genoemde bedragen kan ik je dan ook berichten dat wij hiermee akkoord zijn. (…) ”
2.1.5.
De afbetalingsregeling is door [appellanten] gedeeltelijk nagekomen.
2.1.6.
Partijen hebben nadien hun samenwerking gecontinueerd. Wederom hebben [appellanten] ondanks aanmaningen nagelaten facturen te betalen.
2.1.7.
Bij brief van 23 juli 2009 heeft de raadsman van [geïntimeerde] [appellanten] gesommeerd tot betaling van een bedrag van in totaal € 87.941,95 met wettelijke rente en kosten.
2.1.8.
Per e-mail van 30 juli 2009 hebben [appellanten] aan de raadsman van [geïntimeerde]
- samengevat - laten weten, dat [geïntimeerde] van aanvang af ondeugdelijk werk heeft verricht, dat de financiële administratie op vele punten niet aansloot en dat de door [geïntimeerde] gevoerde loonadministratie niet klopte. Tevens hebben zij [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor alle kosten en schade als gevolg van de ondeugdelijke werkzaamheden, waaronder vergrijp- en verzuimboetes die [appellanten] na een boekenonderzoek door de fiscus zijn opgelegd en de kosten in verband met inhuur van derden. De schade wordt in de e-mail voorlopig begroot op een bedrag van € 228.910,00.

3.De verdere beoordeling

3.1
In deze zaak vordert [geïntimeerde] - samengevat - dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] worden veroordeeld tot betaling van de facturen die elk van hen onbetaald heeft gelaten, met rente en kosten. De rechtbank heeft in de twee in incident gewezen vonnissen de incidentele vorderingen van [appellanten] afgewezen en in het bestreden eindvonnis van 23 juni 2010 de vorderingen van [geïntimeerde] (met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten) toegewezen. Tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zijn [appellanten] in hoger beroep met één grief opgekomen. Het hof begrijpt dat [appellanten] hun beroep tegen de in de incidenten gewezen vonnissen van 13 januari 2010 en 28 april 2010 niet langer handhaaft, nu daartegen geen grieven zijn gericht.
3.2
[appellanten] hebben niet betwist dat zij facturen niet hebben betaald maar beroepen zich in hoger beroep op partiële ontbinding van de overeenkomst met [geïntimeerde], namelijk ten aanzien van de niet-betaalde facturen. Zij voeren daartoe aan dat [appellanten] gerechtigd waren betaling van die facturen op te schorten omdat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde. [geïntimeerde] is volgens hen de overeenkomst niet deugdelijk nagekomen. Tevens stellen zij gerechtigd te zijn tot schadevergoeding en doen zij ter zake een beroep op verrekening.
3.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de stellingen van [appellanten] gemotiveerd betwist en haar betwisting met producties onderbouwd. Het hof heeft vervolgens in het tussenarrest de zaak naar de rol verwezen om [appellanten] in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. [appellanten] hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3.4
[geïntimeerde] heeft betoogd dat [appellanten], indien zij klachten hebben over de facturen of de uitgevoerde werkzaamheden, geen opschortingsrecht toekomt gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 3 van haar algemene voorwaarden, [appellanten] hebben de toepasselijkheid van (deze bepaling van de) algemene voorwaarden van [geïntimeerde] niet bestreden. Ook overigens hebben zij op dit punt geen verweer gevoerd. Hun beroep op een opschortingsrecht ter zake van beweerdelijk betwiste facturen moet daarom stranden.
3.5
Voor zover [appellanten] menen dat zij niet tot betaling van facturen verplicht zijn heeft te gelden dat - zoals [geïntimeerde] ook aanvoert - volgens Vanhiers algemene voorwaarden reclames dienen te geschieden binnen 30 dagen na dagtekening van de desbetreffende factuur, bij gebreke waarvan [appellanten] worden geacht de juistheid en de verschuldigdheid van de declaratie te erkennen (artikel 9 lid 2). [appellanten] hebben weliswaar aangevoerd meermalen te hebben gereclameerd, maar hebben die stelling niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Als productie 2 bij memorie van grieven hebben [appellanten] een betalingsherinnering d.d. 10 april 2009 overgelegd die betrekking heeft op twee facturen (van 29 januari 2009 en 23 maart 2003), waarop handmatig is geschreven “niet akkoord!”. Een dergelijk stuk is onvoldoende ter onderbouwing dat [appellanten] over die facturen daadwerkelijk en tijdig bij [geïntimeerde] hebben gereclameerd. Wat betreft de overige stukken die [appellanten] hebben overgelegd (productie 1 en 2 bij hun memorie van grieven) geldt dat zo deze al blijk geven van bezwaren tegen specifiek aangeduide facturen, de stukken dateren van ruim vóór de in 2007 getroffen betalingsregeling. [appellanten] hebben onvoldoende concrete feiten gesteld waaruit volgt dat die stukken ondanks die regeling enig belang hebben behouden.
3.6
Door de getroffen betalingsregeling, die gedetailleerd en concreet is opgesteld en waarmee [appellanten] zich blijkens de onder r.o. 2.1.4. aangehaalde e-mail nadrukkelijk akkoord verklaarden, is de verjaring van de oudste vorderingen die van die regeling onderdeel uitmaakten gestuit. Daarop strandt het beroep van [appellanten] op verjaring van die vorderingen.
3.7
[geïntimeerde] heeft voorts, onder verwijzing naar artikel 9 lid 2 van haar algemene voorwaarden, erop gewezen dat [appellanten] door het langer dan 14 dagen onbetaald laten van facturen, van rechtswege in verzuim zijn geraakt. Ook dit is door [appellanten] niet betwist. Dat zij in verzuim waren staat daarmee vast. Dit verzuim staat krachtens het bepaalde in artikel 6:266 BW in de weg aan het beroep van [appellanten] op ontbinding wegens beweerd verzuim van [geïntimeerde].
3.8
Het hiervoor overwoge brengt mede dat de vorderingen van [geïntimeerde] voor toewijzing vatbaar zijn. [appellanten] hebben als verweer nog een beroep op verrekening gedaan met - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 228.910,00 ten titel van schadevergoeding, omdat [geïntimeerde] ondeugdelijk werk zou hebben geleverd. [appellanten] hebben evenwel deze stellingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, terwijl [geïntimeerde] zowel de beweerde ondeugdelijkheid van de werkzaamheden als de schade gemotiveerd heeft betwist. De gegrondheid van dit verweer is daarom niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat het hof ook aan het beroep op verrekening voorbij gaat.
3.9
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] als niet ter zake dienend. Voor benoeming van een deskundige als verzocht ziet het hof geen aanleiding.
3.1
De grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Zeinstra c.s zullen als in het ongelijk te stellen partijen worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.745,-- aan verschotten en € 1.631,-- voor salaris op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, R.H. de Bock en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 september 2013.