In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 27 februari 2013 te Schiphol werd aangehouden, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 12.025,1 gram cocaïne in Nederland. De tenlastelegging was gebaseerd op de Opiumwet, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal betoogd dat de verdachte niet aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan, omdat zij niet voldoende had geverifieerd wat zij meenam. De verdachte stelde dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de tas en dat zij enkel documenten moest vervoeren. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van de risico's, gezien haar ervaring als reiziger en de omstandigheden waaronder zij de tas had gekregen. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van medeplegen van de cocaïnesmokkel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof besloot de straf te verlagen naar 140 dagen, rekening houdend met de ernstige gezondheidstoestand van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten, maar verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en legde de gevangenisstraf op. De verdachte kreeg ook de in beslag genomen goederen terug.