Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Hof:lees op deze plaats “en”) van de giften € 538 niet aftrekbaar waren.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007. De inspecteur van de Belastingdienst had op 24 april 2010 een navorderingsaanslag opgelegd, die na bezwaar door de inspecteur werd gehandhaafd. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de kwade trouw van de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende aan hem moest worden toegerekend. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van belanghebbende over het ontbreken van een nieuw feit geen behandeling meer behoefde. Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde. De inspecteur had gemotiveerd gesteld dat de gemachtigde te kwader trouw was bij het indienen van de aangifte, en het Hof volgde deze redenering. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.