Uitspraak
mr. H.J. Blaissete Amsterdam,
mr. A. van Heeste Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
opm. hof] (…) aangeduide mogelijkheden tot vermindering van het financieringstekort was [appellant] zich kennelijk wel bewust en wellicht heeft hij op grond daarvan op 17 februari 1999 de opdracht aan [geïntimeerde] B.V., die toen al enige maanden in uitvoering was, formeel verstrekt.”
tijdelijketeruggang van het werkkapitaal.
permanenteverlaging daarvan als gevolg van wijziging in inkoop-, productie- en verkoopbeleid. Op de gestelde
tijdelijketeruggang is de deskundige niet ingegaan.
- De bestaande registraties zijn voor de toekomstige omzet zoals deze in het ondernemingsplan is geprognosticeerd van wezenlijk belang. De bank en GOM zullen zich niet zonder meer positief opstellen ten aanzien van een verkoop van bestaande registraties. Hun opstelling zal mede afhangen van de mate waarin na verkoop nog een positieve exploitatie mogelijk blijft. Dit zal mede worden bepaald door de opbrengst van de registraties en de wijze waarop een nieuwe exploitatie/businessmodel op korte termijn kan worden vormgegeven.
- De registraties kunnen in principe gemakkelijk en op korte termijn te gelde worden gemaakt.
- Geen betrouwbare schatting is te geven van de te verwachten opbrengst uit hoofde van verkoop van de registraties.
- Contractproductie of bedingen van afgeleide registraties zou zeer wel mogelijk zijn geweest, zij het dat het bedingen van een afgeleide registratie voor [Z] financieel niet aantrekkelijk zou zijn geweest.
- Wegens het ontbreken van benodigde gegevens kan geen antwoord op de vraag worden gegeven welke gevolgen verkoop zou hebben voor de winstgevendheid van de onderneming.
- Wegens het ontbreken van benodigde gegevens kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of verkoop de continuïteit van de onderneming in gevaar zou brengen.
dat[Z] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] niet of niet binnen redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen (en bijvoorbeeld afhankelijk was van daartoe door een derde ter beschikking te stellen middelen), maar gaat het juist om de vraag
of[Z] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] niet of niet binnen redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Van de vraag of [Z] daartoe in staat was, maakt immers deel uit de vraag of zij daartoe in staat was door middel van (gehele of gedeeltelijke) verkoop van de registratierechten. De omstandigheid dat de deskundigen het antwoord op evenbedoelde vraag niet hebben kunnen geven, betekent derhalve dat niet kan worden aangenomen dat [appellant] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen [Z] en [geïntimeerde] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [Z] niet (binnen redelijke termijn) aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Het hof merkt nog op dat het ontbreken van gegevens waar de deskundigen op enkele punten in hun rapport melding van maken niet van dien aard is dat dit aan [appellant] kan worden toegerekend.