zaaknummer 200.091.387/01
25 september 2012
GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de vennootschap naar Iers recht
VARDE INVESTMENT (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
APPELLANTE in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
1. [ GEÏNTIMEERDE sub 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDEN in principaal appel,
APPELLANTEN in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna Varde en [ geïntimeerden] (afzonderlijk [ geïntimeerde sub 1 ] respectievelijk [ geïntimeerde sub 2 ]) genoemd.
1.1. Bij dagvaarding van 1 juli 2011 is Varde in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 6 april 2011, in deze zaak onder zaaknum¬mer/rolnummer 1130942 DX EXPL 10-189 gewezen tussen haar als eiseres, [ geïntimeerde sub 1 ] als gedaagde en [ geïntimeerde sub 2 ] als gevoegde en tussenkomende partij en het daaraan voorafgaande incidentele vonnis van 21 juli 2010.
1.2. Varde heeft bij memorie vier grieven aangevoerd en daarbij bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en haar vordering alsnog toe zal wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [ geïntimeerden ] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3. Daarop hebben [ geïntimeerden ] geantwoord. Voor het geval een van de grieven van Varde zou leiden tot vernietiging van het eindvonnis waarvan beroep, hebben zij hunnerzijds in voorwaardelijk incidenteel appel vier grieven aangevoerd. Hun conclusie strekt ertoe dat het hof Varde niet ontvankelijk zal verklaren in haar beroep tegen het vonnis van 21 juli 2010 en het vonnis van 6 april 2011 zal bekrachtigen, met veroordeling van Varde in de kosten van het geding in het principaal en voorwaardelijk incidenteel appel, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4. Varde heeft daarop een memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel genomen, met conclusie tot afwijzing van het incidenteel appel en hoofdelijke veroordeling van [ geïntimeerden ]in de kosten van dat appel, uitvoerbaar bij voorraad.
1.5. Ten slotte is arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.8) een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. Geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis in het incident van 21 juli 2010 waarbij [ geïntimeerde sub 2 ] als gevoegde en tussenkomende partij is toegelaten in de hoofdprocedure tussen Varde en [ geïntimeerde sub 1 ]. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het hoger beroep zich niet richt tegen dat vonnis.
3.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [ geïntimeerde sub 1 ] heeft op 21 februari 2001 een effectenlease-overeenkomst getekend waarop hij als lessee stond vermeld en Bank Labouchere N.V./Legio-Lease B.V. als wederpartij, met contractnummer [ nummer ] (WinstVerDriedubbelaar).
(ii) Dexia Bank Nederland N.V. is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere en Legio-Lease. Op haar beurt is Dexia Nederland B.V. rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. Dexia Nederland B.V. en haar rechtsvoorgangsters worden hierna aangeduid met “Dexia”.
(iii) [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] zijn echtelieden. Ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst door [ geïntimeerde sub 1 ] waren zij al met elkaar gehuwd. [ geïntimeerde sub 2 ] heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomst.
(iv) Bij het einde van de leaseovereenkomst was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van [ geïntimeerde sub 1 ] aan Dexia geheel te voldoen. [ geïntimeerde sub 1 ] heeft de resterende schuld niet aan Dexia betaald.
(v) Op 14 maart 2003 heeft [ geïntimeerde sub 1 ] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” ondertekend. Als gevolg daarvan is [ geïntimeerde sub 1 ] partij geworden bij de Overeenkomst Dexia Aanbod. De Overeenkomst Dexia Aanbod bevat, in artikel 5, onder meer de verklaring van de Deelnemer (in casu derhalve [ geïntimeerde sub 1 ]) dat hij, kort gezegd, ter zake van de met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten afstand doet van alle door of namens hem gepretendeerde rechten, met inbegrip van enig recht op schadevergoeding of vernietiging. Art. 5.2.2 van de overeenkomst luidt: “De Betrokken Partij verleent, voor zover rechtens vereist, Deelnemer toestemming voor het aangaan van deze overeenkomst.” “Betrokken partij” wordt in de overeenkomst gedefinieerd als “de echtgeno(o)t(e)) of geregistreerde partner of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van Deelnemer”. Het Aanmeldingsformulier is niet mede-ondertekend door [ geïntimeerde sub 2 ].
(vi) Bij brief van 17 mei 2006 heeft [ geïntimeerde sub 2 ] aan Dexia geschreven dat zij de leaseovereenkomst vernietigt op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 1:89 BW. Bij vonnis van 10 maart 2010 heeft de kantonrechter in een procedure tussen [ geïntimeerde sub 2 ] en Dexia het beroep van Dexia op verjaring van het vernietigingsrecht van [ geïntimeerde sub 2 ] gehonoreerd en de vorderingen van [ geïntimeerde sub 2 ] om voor recht te verklaren dat de leaseovereenkomst is vernietigd althans deze overeenkomst te vernietigen en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen in het kader daarvan is betaald, afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [ geïntimeerde sub 2 ] hoger beroep ingesteld.
(v) Varde heeft [ geïntimeerde sub 1 ] bij brief van 10 januari 2008 medegedeeld dat Dexia haar vordering op [ geïntimeerde sub 1 ] tot betaling van de restschuld aan haar heeft gecedeerd.
3.3. Varde vordert in deze procedure betaling van de restschuld, primair € 11.504,87 in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 januari 2008, rente ad € 1.639,68 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.725,73 en subsidiair (op grond van de zogenoemde Duisenberg-regeling) € 7.948,92 in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juni 2009 en rente ad € 1.654,18. De kantonrechter heeft de vordering van Varde afgewezen. De kantonrechter overwoog dat Varde zich niet dan wel onvoldoende inhoudelijk had uitgelaten over (verweer gevoerd tegen) het vernietigingsrecht van [ geïntimeerde sub 2 ] op grond van artikel 1:89 BW, zodat ervan moest worden uitgegaan dat [ geïntimeerde sub 2 ] de overeenkomst tijdig rechtsgeldig had vernietigd. Door de vernietiging waren ook de onderliggende betalingsverplichtingen van [ geïntimeerde sub 1 ] vernietigd, zodat de Overeenkomst Dexia Aanbod zonder betekenis was geworden, aldus de kantonrechter. Ook krachtens de Duisenberg-regeling was de vordering naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar.
3.4. Met grief I betoogt Varde dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [ geïntimeerde sub 2 ] de overeenkomst tijdig rechtsgeldig heeft vernietigd. Zij verwijst in dit verband naar de hiervoor onder 3.2(vi) genoemde uitspraak van de kantonrechter in de procedure tussen [ geïntimeerde sub 2 ] en Dexia. Hoewel dat formeel een procedure tussen (deels) andere partijen betreft ([ geïntimeerde sub 2 ] enerzijds en Dexia anderzijds), hecht het hof voor de beoordeling van de onderhavige zaak groot belang aan de uitspraak die in die procedure in hoger beroep zal worden gedaan. Zoals volgt uit hetgeen hierna zal worden overwogen, is de vraag of [ geïntimeerde sub 2 ] de overeenkomst tijdig heeft vernietigd in de onderhavige procedure van doorslaggevend belang. Het hof zal de zaak in afwachting van de uitspraak in de appelprocedure tussen [ geïntimeerde sub 2 ] en Dexia aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten (eerst Varde en vervolgens [ geïntimeerden ] ) over die uitspraak en de betekenis daarvan voor de onderhavige zaak. Het hof zal de zaak doen plaatsen op de rol van 3 september 2013. Zodra de uitspraak in de zaak tussen [ geïntimeerde sub 2 ] en Dexia is gedaan, kan de meest gerede partij verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
3.5. Grief II van Varde richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat door een rechtsgeldige vernietiging van de leaseovereenkomst door [ geïntimeerde sub 2 ] ook de daaruit voor [ geïntimeerden ] volgende betalingsverplichtingen zullen zijn vernietigd. Varde voert aan dat zij betaling vordert op grond van het Dexia Aanbod, een niet toestemmingsplichtige vaststellings¬overeenkomst. Deze overeenkomst schept op zichzelf staande betalingsverplichtingen en eventuele vernietiging van de leaseovereenkomst ontslaat [ geïntimeerde sub 1 ] niet uit zijn verplichtingen op grond van het Dexia Aanbod, aldus Varde.
3.6. De grief faalt. Zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, schept de Overeenkomst Dexia Aanbod als zodanig geen betalingsverplichtingen voor [ geïntimeerde sub 1 ]. Deze overeenkomst biedt verruimde keuzemogelijkheden ten aanzien van de afwikkeling van de restschuld die uit hoofde van de leaseovereenkomst is ontstaan. Een van die mogelijkheden is aflossing door middel van een renteloze lening die in de plaats komt van de restschuld. Indien mocht blijken dat de leaseovereenkomst tijdig door [ geïntimeerde sub 2 ] is vernietigd, zijn de op grond van de leaseovereenkomst verrichte prestaties zonder rechtsgrond verricht met als gevolg dat met terugwerkende kracht geen sprake is van een restschuld. Anders dan Varde betoogt, heeft de keuze voor een renteloze lening geen aflossingsverplichtingen doen ontstaan die los staan van het bestaan van een restschuld. Er is een lening verstrekt ter hoogte van de restschuld en als er geen restschuld blijkt te zijn, komt ook de lening te vervallen. Het hof merkt nog op dat [ geïntimeerde sub 1 ] in het kader van de Overeenkomst Dexia Aanbod afstand heeft gedaan van zijn recht te pogen de leaseovereenkomst (in of buiten rechte) aan te tasten, maar dat [ geïntimeerde sub 2 ] de Overeenkomst Dexia Aanbod niet met Dexia is aangegaan. Zij is bevoegd gebleven de leaseovereenkomst te vernietigen.
3.7. Met grief III keert Varde zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de omstandigheid dat haar vordering niet toewijsbaar is op grond van het Dexia Aanbod niet meebrengt dat deze wel toewijsbaar is krachtens de Duisenberg-regeling. Deze grief behoeft geen bespreking aangezien Varde bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel heeft laten weten niet langer te betwisten dat [ geïntimeerden ] een geldige opt-out verklaring hebben ingediend bij de daartoe aangewezen notaris.
3.8. Grief IV betreft de proceskostenveroordeling. De behandeling van deze grief zal worden aangehouden totdat eindarrest kan worden gewezen.
3.9. Het hof ziet aanleiding tevens reeds de grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel te bespreken, die aan de orde komen wanneer mocht blijken dat de vernietigingsbevoegdheid van [ geïntimeerde sub 2 ] ten aanzien van de leaseovereenkomst is verjaard. [ geïntimeerden ] betogen dat het formulier Dexia Aanbod niet volledig is ingevuld aangezien de handtekening van [ geïntimeerde sub 2 ] ontbreekt, dat [ geïntimeerde sub 2 ] op grond van artikel 1:88 BW haar toestemming moest geven voor het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod en dat het Dexia Aanbod nietig is wegens strijd met dwingend recht en de openbare orde (grief I), dat [ geïntimeerde sub 1 ] heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst Dexia Aanbod (grief II), dat de vernietiging van de leaseovereenkomst ook de vernietiging van de overeenkomst Dexia Aanbod tot gevolg heeft (grief III) en dat het Dexia Aanbod niet meer geldt en de Duisenberg-regeling evenmin (grief IV). Deze grieven falen. Hieromtrent geldt het volgende.
3.10. Anders dan [ geïntimeerden ] aanvoeren, blokkeert het ontbreken van de handtekening van [ geïntimeerde sub 2 ] op het Aanmeldingsformulier, niet per definitie de totstandkoming van de Overeenkomst Dexia Aanbod tussen [ geïntimeerde sub 1 ] en Dexia. [ geïntimeerde sub 1 ] heeft door middel van zijn handtekening op het formulier laten weten het Aanbod Dexia Overeenkomst te willen aanvaarden. Dexia heeft zich in artikel 6.2.2 van de Overeenkomst het recht voorbehouden de overeenkomst niet tot stand te doen komen op basis van een onvolledig ingevuld formulier, maar zij heeft in het geval van [ geïntimeerde sub 1 ] van dit voorbehoud kennelijk geen gebruik gemaakt. De Overeenkomst Dexia Aanbod belichaamt een vaststellingsovereenkomst, die als zodanig niet valt onder de overeenkomsten waarvoor ingevolge art. 1:88 BW toestemming van de andere echtgenoot is vereist. De vaststellingsovereenkomst is niet nietig op grond van art. 7:902 BW. Van strijd met de openbare orde is geen sprake. Zoals hiervoor al is overwogen, tast de Overeenkomst Dexia Aanbod de aan [ geïntimeerde sub 2 ] toekomende bevoegdheid om op grond van artikel 1:89 BW de leaseovereenkomst te vernietigen niet aan.
3.11. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [ geïntimeerde sub 1 ] is gebonden aan de Overeenkomst Dexia Aanbod. [ geïntimeerde sub 1 ] bestrijdt dit oordeel in hoger beroep en beroept zich in grief II kort gezegd op dwaling. [ geïntimeerde sub 1 ] heeft aangevoerd dat Dexia hem opzettelijk niet (zoals een bank betaamt) heeft geïnformeerd over zijn juridische positie, terwijl de overeenkomst voor hem uitsluitend nadelen opleverde en er gunstigere (bestaande en te verwachten) regelingen waren, en dat door Dexia voorts ten onrechte het standpunt is ingenomen dat de leaseovereenkomsten geen koop op afbetaling of huurkoop waren. [ geïntimeerde sub 1 ] voert aan dat blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad vaststellingsovereenkomsten op grond van dwaling kunnen worden vernietigd.
3.12. De omstandigheid dat de rechtsvoorgangster van Dexia een professionele bank- en beleggingsinstelling is op wie een bijzondere zorgplicht rustte, maakt nog niet dat de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling kan worden vernietigd. Op het moment dat het Dexia Aanbod werd gedaan liepen nog procedures over de juridische kwalificatie van effectenleaseovereenkomsten als de onderhavige. Ook was het onderzoek van de AFM nog niet afgerond. Dat brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat Dexia en [ geïntimeerde sub 1 ] ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst in onzekerheid verkeerden omtrent de vraag wat rechtens tussen hen zou gelden. De vaststellingsovereenkomst heeft de strekking hun rechtsverhouding nader te regelen en bindend vast te stellen, zodat [ geïntimeerde sub 1 ] zich ten aanzien van de vraag waaromtrent partijen in onzekerheid verkeerden niet met succes op dwaling kan beroepen. De door [ geïntimeerden ] getrokken vergelijking met het geval waarvan sprake was in HR 29 september 1995, NJ 1998, 81 gaat niet op.
3.13. De verhouding tussen de leaseovereenkomst en de Overeenkomst Dexia Aanbod en de gevolgen van een eventuele vernietiging van de leaseovereenkomst voor de Overeenkomst Dexia Aanbod, zijn hiervoor al aan de orde geweest. Grief III in het voorwaardelijk incidenteel appel kan verder onbesproken blijven.
3.14. Uit het vorenstaande volgt dat, zo het beroep van Varde op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van [ geïntimeerde sub 2 ] slaagt, [ geïntimeerde sub 1 ] aan de overeenkomst Dexia Aanbod gebonden is. In het kader van grief IV in het principaal appel is reeds vastgesteld dat Varde niet langer volhoudt dat [ geïntimeerden ] aan de Duisenberg-regeling gebonden zijn. Grief IV in het voorwaardelijk incidenteel appel behoeft geen verdere bespreking meer.
3.15. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.4 zal het hof de zaak thans naar de rol verwijzen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 3 september 2013 voor het hiervoor in rechtsoverweging 3.4. omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.W. Hoekzema en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012 door de rolraadsheer.