ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6074

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.105.936/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ingediend bij onbevoegd rechterlijk college, ambtshalve verwezen naar bevoegd rechterlijk college

In deze zaak heeft verzoeker op 24 april 2012 een wrakingsverzoek ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam. Dit verzoek was gericht tegen de raadsheren mr. C. Schaap, voorzitter, en mrs. M.W.C. Feteris en Th. Groeneveld, leden van de derde meervoudige kamer van de Hoge Raad der Nederlanden. Verzoeker stelde dat deze raadsheren betrokken waren bij eerdere arresten die op zijn cassatieberoep waren gewezen. Daarnaast werd ook mr. R.J. Koopman genoemd in het verzoek, die samen met de andere raadsheren op 6 april 2012 een arrest had gewezen.

Verzoeker heeft in zijn correspondentie met het hof betoogd dat het verzoekschrift eerder was verzonden dan de datum die het hof had vastgesteld. Hij stelde dat het verzoekschrift op 16 april 2012 per aangetekende post was verzonden, maar het hof beschouwde de ontvangst op 24 april 2012 als de officiële datum. Na een aantal brieven van verzoeker waarin hij zijn standpunt herhaalde, heeft het hof op 5 juni 2012 uitspraak gedaan.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend bij het gerecht waaraan de betrokken raadsheren zijn verbonden. Aangezien het hof zich onbevoegd achtte om het wrakingsverzoek te behandelen, heeft het hof besloten om het verzoek ambtshalve te verwijzen naar de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het hof was dat het zich onbevoegd verklaarde en het verzoek in de stand waarin deze zich bevond, doorverwees naar de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
wrakingskamer
BESCHIKKING
op het op 24 april 2012 ter griffie van het gerechtshof Amsterdam ingekomen verzoekschrift van:
[ VERZOEKER ] (hierna: [ verzoeker ]),
wonende te [ woonplaats ], gemeente [ gemeente ].
1. Het verzoek en de rechtsgang
1.1 Het verzoekschrift met bijlagen is op 24 april 2012 binnengekomen ter griffie van het gerechtshof Amsterdam.
1.2 Het verzoek strekt tot wraking van de raadsheren mr. C. Schaap, voorzitter, en mrs. M.W.C. Feteris en Th. Groeneveld, leden van de derde meervoudige kamer van de Hoge Raad der Nederlanden die, zoals uit de door [ verzoeker ] overgelegde stukken blijkt, op 20 april 2012 onder zaaknummer [ zaaknummer ] arrest hebben gewezen op een door [ verzoeker ] ingesteld cassatieberoep. Uit de stukken leidt het hof af dat het verzoek mede betrekking heeft op mr. R.J. Koopman, die tezamen met mrs. Schaap en Feteris op 6 april 2012 arrest heeft gewezen onder zaaknummer [ zaaknummer ] op een door [ verzoeker ] ingesteld cassatieberoep.
1.3 [ verzoeker ] heeft bij brief, gedateerd op 2 mei 2012 en binnengekomen ter griffie van het hof op 4 mei 2012, bezwaar gemaakt tegen de ontvangstbevestiging van het hof van 27 april 2012. Daarin staat volgens [ verzoeker ] ten onrechte vermeld dat het verzoekschrift is gedateerd op 23 april 2012. [ verzoeker ] stelt dat het verzoekschrift reeds op 16 april 2012 per aangetekende post aan het hof is toegezonden. Hierop heeft het hof [ verzoeker ] bij brief van 4 mei 2012 medegedeeld dat het verzoekschrift op 24 april 2012 ter griffie is binnengekomen en dat die datum als ontvangstdatum wordt beschouwd.
1.4 Bij brief met bijlagen, gedateerd op 7 mei 2012 en binnengekomen ter griffie van het hof op 8 mei 2012, heeft [ verzoeker ] herhaald dat het verzoekschrift reeds op 16 april 2012 per aangetekende post naar het hof is verstuurd. Voorts heeft [ verzoeker ] aangevoerd het verzoekschrift met bijlagen op 23 april 2012 nogmaals aan het hof te hebben toegezonden, omdat nog geen ontvangstbevestiging was ontvangen.
1.5 Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 Het hof neemt als uitgangspunt dat een verzoek tot wraking moet worden ingediend bij het gerecht waaraan de raadsheren van wie de wraking is verzocht verbonden zijn. Het hof ziet geen aanleiding in de onderhavige zaak van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof acht zich derhalve onbevoegd het wrakingsverzoek van [ verzoeker ] in behandeling te nemen.
2.2 Uit het voorgaande volgt dat het hof zich ambtshalve onbevoegd zal verklaren van het wrakingsverzoek van [ verzoeker ] kennis te nemen. Het hof zal de zaak in de stand waarin deze zich bevindt – gelet op het doorverwijzingsbeginsel - verwijzen naar de Hoge Raad der Nederlanden.
3. Beslissing
Het hof:
- verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen;
- verwijst het verzoek in de stand waarin deze zich bevindt naar de Hoge Raad der Nederlanden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, W.J. Noordhuizen en J.W. Hoekzema in tegenwoordigheid van mr. J.G.E.Y. Lok als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juni 2012.