GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 26 juni 2012 in de zaak van:
[ NOTARIS ],
notaris te [ plaats ],
APPELLANT,
[ KLAGER ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de notaris, is bij een op 28 april 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder de kamer, van 30 maart 2011, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder klager, gegrond heeft verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Van de zijde van klager is op 31 oktober 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2012. Zowel klager als de notaris is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij in strijd met de beroeps- en gedragsregels van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft gehandeld door in een privékwestie briefpapier van zijn notariskantoor te gebruiken. Hij acht deze wijze van handelen intimiderend.
In reactie op het verweer van de notaris heeft klager als zijn standpunt te kennen gegeven dat het notariaat wordt geschaad als notarissen in privékwesties briefpapier van hun notariskantoor gebruiken.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft gesteld dat hij in opdracht van zijn zoon heeft gehandeld en dat hij reeds vele malen in andere kwesties in opdracht van relaties mededelingen van juridische aard op briefpapier van zijn notariskantoor heeft verzonden. Van een privékwestie is in deze geen sprake. Voorts heeft de notaris naar voren gebracht dat het verborgen houden van zijn identiteit onder omstandigheden juist klachtwaardig is.
6.1. In de onderhavige zaak ligt de vraag voor of de notaris door in het door klager bedoelde geval het briefpapier van zijn kantoor te gebruiken, de eer en het aanzien van het notarisambt heeft geschaad. Het hof stelt voorop dat, nu de notaris zich in de betrokken brief heeft geafficheerd als notaris, zijn handelen is onderworpen aan – voor zover hier van belang – toetsing aan de regels van het tuchtrecht.
6.2. Bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag stelt het hof voorop dat de notaris bij zijn handelen rekening heeft te houden met de positie van notarissen in het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen dat zij als zodanig genieten. Daaruit vloeit tevens voort dat de notaris onder omstandigheden is gehouden tot een zekere zorg ten aanzien van de belangen van de wederpartij van de notaris of zijn cliënt.
6.3. De notaris heeft naar voren gebracht dat hij handelde in opdracht van zijn zoon en dat het daarom geen privékwestie betrof.
Met de kamer is het hof van oordeel dat deze zienswijze onjuist is. De notaris heeft zich in de brief in kwestie gepresenteerd als een vader die opkomt voor de belangen van zijn zoon. Door het (mede) aannemen van de hoedanigheid van vader – die wanneer het uitsluitend een zakelijke brief zou zijn geweest zonder enig bezwaar achterwege had kunnen blijven – heeft de notaris het geschil tevens in de privésfeer getrokken. In elk geval mocht klager redelijkerwijs uit de vermelding van de vader-zoonrelatie afleiden dat de kwestie mede in de privésfeer was getrokken.
Voorts heeft de notaris naar voren gebracht dat hij juist door van het briefpapier van zijn kantoor gebruik te maken, heeft gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt. Het hof kan de notaris in dit verweer niet volgen. Zijn hoedanigheid van notaris en zijn daarmee verband houdende juridische deskundigheid doen er in een rechtsgeschil als het onderhavige tussen zijn zoon en de schuldeiser – een tamelijk eenvoudige incassokwestie – weinig toe. De notaris had zich moeten realiseren dat de geadresseerde op het verkeerde been kon worden gezet doordat de notaris zich desondanks als zodanig presenteerde. Daarom was het beter geweest geen gebruik te maken van het briefpapier van het notariskantoor.
6.4. Het hof acht niet aannemelijk dat klager zich door het gebruik van dit briefpapier daadwerkelijk geïntimideerd heeft gevoeld. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat klager zich in deze klachtprocedure ook zelf heeft bediend van zakelijk briefpapier. Het hof is van oordeel dat de notaris weliswaar in het onderhavige geval het gebruik van briefpapier van het notariskantoor beter achterwege had kunnen laten, maar het acht de handelwijze van de notaris onvoldoende ernstig om als tuchtrechtelijk verwijtbaar te kunnen kwalificeren.
6.5. Nu het hof tot een ander oordeel komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Het hiervoorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, G.C.C. Lewin en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 juni 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.:
Datum uitspraak: 15-2010
30 maart 2011
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[ klager ]
gevestigd te [ woonplaats ],
hierna te noemen: klager,
procederende in persoon,
[ notaris ],
notaris te [ plaats ],
hierna te noemen: de notaris,
procederende in persoon.
1.1 Bij brief van 10 november 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2 De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 24 december 2010.
1.3 Bij brief van 31 december 2010 heeft klager gereageerd op het verweerschrift van de notaris.
1.4 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011 ter vergadering van de Kamer. Klager en de notaris zijn met bericht niet verschenen.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1. In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2. De zoon van de notaris heeft in het verleden tandheelkundige behandelingen ondergaan bij klager. Klager heeft daarvoor kosten in rekening gebracht.
2.3 De notaris heeft op briefpapier van zijn notariskantoor gedateerd 7 oktober geageerd tegen het innen van de betreffende rekening.
Het standpunt van klager
3. Klager heeft gesteld dat de notaris in strijd met de beroeps- en gedragsregels van de KNB heeft gehandeld door in een privékwestie briefpapier van zijn notariskantoor te gebruiken. Hij acht deze wijze van handelen intimiderend.
In reactie op het verweer van de notaris heeft klager aangegeven dat het notariaat wordt geschaad als notarissen in privékwesties briefpapier van hun notariskantoor gebruiken. Met betrekking tot hetgeen de notaris over tandartsen en orthodontisten heeft aangevoerd heeft klager gesteld dat dit niet ter zake doet.
Het standpunt van de notaris
4. De notaris heeft verweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat hij in opdracht van zijn zoon heeft gehandeld en dat hij reeds vele malen in opdracht van relaties mededelingen van juridische aard op het briefpapier van zijn notariskantoor heeft verzonden. Van een privékwestie is in deze geen sprake, aldus de notaris. Voorts heeft de notaris gesteld dat het verborgen houden van zijn identiteit onder omstandigheden juist klachtwaardig is. Tot slot is de notaris ingegaan op het voeren van de titel tandarts dan wel orthodontist en op de wijze waarop door incassogemachtigden van tandartsen dan wel orthodontisten wordt gehandeld.
De beoordeling
5.1 De Kamer dient in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn
(kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
5.3 De notaris heeft gesteld dat in deze geen sprake is van een privékwestie. De Kamer kan de notaris daarin niet volgen. Uit de brief gedateerd 7 oktober blijkt dat de notaris namens zijn zoon klager heeft aangeschreven. De Kamer acht het niet aannemelijk dat een dergelijke nauwe familierelatie door de notaris wordt beschouwd als puur zakelijk. Het verweer van de notaris dat de brief een zakelijke inhoud heeft, is onvoldoende steekhoudend in het licht van deze nauwe familierelatie. De Kamer gaat er dan ook vanuit dat de notaris in deze als privépersoon heeft gehandeld, daarbij gebruik makend van het briefpapier van zijn notariskantoor.
De vraag die beantwoord moet worden is of de notaris zich daarmee zodanig heeft gedragen dat dit in strijd is met de waardigheid van het notarisambt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de notaris in zijn contacten met derden misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt. Dit brengt mee dat de notaris in een privékwestie geen briefpapier van zijn notariskantoor dient te gebruiken. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris door dat wel te doen in de onderhavige kwestie zijn privéhoedanigheid en de hoedanigheid van notaris door elkaar laten lopen, hetgeen aanleiding kan geven tot misverstand. Gelet hierop is de Kamer van oordeel dat de notaris niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt. De Kamer acht de klacht dan ook gegrond. Hetgeen overigens door de notaris is aangevoerd zal de Kamer als niet ter zake dienend buiten beschouwing laten.
5.4 De Kamer van Toezicht acht de aard en de ernst van de begane overtreding echter niet dusdanig dat een maatregel geboden is.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht gegrond, maar legt aan de notaris geen maatregel op.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter,
mrs. P. Schulting, H.J. Hettema, H.Ph. Breuker en J.G. de Beer, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2011.
S. Ambachtsheer J.S. van der Kolk
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.