ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in faillissementsrechtelijke kwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 5 juni 2012 een arrest gewezen in het kader van een hoger beroep in faillissementsrechtelijke aangelegenheden. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Dijk, hadden op 30 januari 2012 hoger beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen ter zitting op 8 mei 2012. Het hof had eerder op 3 april 2012 een tussenarrest gewezen, waarin de appellanten de gelegenheid kregen om hun hoger beroep nader te onderbouwen, met name met betrekking tot de termijnoverschrijding volgens artikel 3 jo 15b van de Faillissementswet en de gestelde goede trouw met betrekking tot belasting- en CJIB-schulden.

Echter, de appellanten hebben geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid en hebben geen verdere onderbouwing gegeven voor hun stelling dat de schulden te goeder trouw zijn. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben voldaan aan de vereisten van artikel 359 in samenhang met artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat vereist dat het beroepschrift een duidelijke omschrijving van de gronden bevat waarop het hoger beroep berust. Hierdoor zijn de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.

Het hof heeft in zijn beslissing benadrukt dat de gebreken in het beroepschrift, met name het ontbreken van een duidelijke onderbouwing van de gronden, leiden tot niet-ontvankelijkheid. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en appellanten hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 5 juni 2012 in de zaak met zaaknummer 200.101.213/01 van:
X,
Y,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. S. van Dijk te Hilversum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Op 3 april 2012 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarnaar het hof verwijst.
1.2. De behandeling is voortgezet ter terechtzitting van 8 mei 2012. Ter zitting is niemand verschenen.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. Bij genoemd tussenarrest zijn appellanten in de gelegenheid gesteld hun hoger beroep nader te onderbouwen ondermeer met betrekking tot het overschrijden van de termijn ex artikel 3 jo 15b Fw en de gestelde goeder trouw met betrekking tot de belasting- en CJIB-schulden.
2.2. Appellanten zijn echter niet op de nadere behandeling verschenen en hebben ook anderszins niet na het wijzen van het tussenarrest van zich laten horen.
2.3. Het hof is van oordeel dat nu appellanten enkel als grond in hun hoger beroepschrift van 30 januari 2012 hebben geformuleerd dat de schulden wel degelijk te goeder trouw zijn, zonder dit nader te onderbouwen niet is voldaan aan het vereiste ex artikel 359 in samenhang met artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat het beroepschrift een duidelijke omschrijving van de gronden bevat waarop het hoger beroep berust. Bij gebreke van deze omschrijving van de gronden in het beroepschrift dienen appellanten in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4. Gelet op het voren overwogene wordt als volgt beslist.
3. De beslissing
Het hof:
- verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, R.H. de Bock en M.W.E. Koopmann en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.