ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3115
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de verantwoordelijkheid van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant X om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 21 februari 2012, het verzoek afgewezen op grond van het feit dat X niet te goeder trouw was ten aanzien van zijn schulden aan de Belastingdienst. X had schulden van respectievelijk € 4.018,- en € 30.000,- en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toelating tot de schuldsaneringsregeling konden rechtvaardigen.
X, die sinds 1980 een kermisbedrijf had, stelde dat zijn schulden voornamelijk zakelijke schulden betroffen en dat hij door fouten van zijn boekhouder in financiële problemen was geraakt. Hij had zijn boekhouder niet meer kunnen betalen, wat leidde tot een gebrek aan inzicht in zijn financiële situatie. Het hof oordeelde echter dat X onvoldoende bewijs had geleverd van zijn goede trouw en dat hij als zelfstandig ondernemer verantwoordelijk was voor het doen van zijn belastingsaangiften, ongeacht of hij dit zelf deed of via een boekhouder.
Het hof concludeerde dat X niet voldoende concrete informatie had verstrekt over de oorsprong van zijn schulden en zijn financiële situatie. Ondanks dat hij nu een woning heeft en zijn financiën door een gemeentelijke instelling worden beheerd, was er onvoldoende inzicht in de omstandigheden die tot zijn schulden hadden geleid. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat X de mogelijkheid had om opnieuw een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen indien hij meer inzicht kon geven in zijn situatie.