ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00051, 10/00052, 10/00116 en 10/00117
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen van belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de belastingaanslagen en boetebeschikkingen die aan belanghebbende zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de correcties op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2002 en 2003. De rechtbank Haarlem had eerder in haar uitspraak van 19 januari 2010 geoordeeld dat de correcties voor deze jaren verminderd dienden te worden met respectievelijk € 2.456 en € 3.367, en dat de boeten gematigd moesten worden tot 80% en 85% van de verschuldigde belasting over de aldus verminderde correcties. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, evenals de inspecteur, die het niet eens was met de vermindering van de correcties en de matiging van de boeten.

Het Hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken en heeft geoordeeld dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is voor wat betreft de belasting, maar gegrond voor wat betreft de boeten. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet in staat is geweest het bewijs te leveren dat vereist is volgens de Hoge Raad, waardoor de boetebeschikkingen vernietigd dienen te worden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.147,50, en het Hof heeft bepaald dat de inspecteur het betaalde griffierecht van € 110 aan belanghebbende moet vergoeden.

De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing en de toepassing van boetes in belastingzaken, en benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om voldoende bewijs te leveren in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 10/00051, 10/00052, 10/00116 en 10/00117
3 mei 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het onder kenmerk 10/00051 en 10/00052 ingeschreven hoger beroep van
[X] te [Z], België, belanghebbende,
gemachtigde, mr. J.M.H. Römkens te Maastricht, de gemachtigde,
en
op het onder kenmerk 10/00116 en 10/00117 ingeschreven hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 07/617 en 07/2104 van de rechtbank Haarlem van 19 januari 2010 (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) berekend naar - voor zover thans van belang - een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.989 (hierna ook: de correctie 2002). Tegelijk met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd ter grootte van 100% van de belasting verschuldigd over de correctie 2002.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar van 20 december 2006 het inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 6.641.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 15 augustus 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de IB/PV berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.885, waarvan een gedeelte ter grootte van € 8.394 bestaat uit een door de inspecteur aangebrachte correctie op het aangegeven inkomen uit sparen en beleggen (hierna: de correctie 2003).
Tegelijk met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking een boete opgelegd ter grootte van 100% van de belasting verschuldigd over de correctie 2003.
Het tegen de aanslag en beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak, gedagtekend 23 februari 2007, afgewezen.
1.3. In de uitspraak van 19 januari 2010 heeft de rechtbank in de overwegingen opgenomen dat de correcties 2002 en 2003 dienen te worden verminderd met respectievelijk € 2.456 en € 3.367 en dat de boeten dienen te worden gematigd tot respectievelijk 80% en 85% van de – naar het Hof verstaat – belasting verschuldigd over de aldus verminderde correcties 2002 en 2003.
1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep, ingeschreven onder kenmerk 10/00051 en 10/00052, is bij het Hof ingekomen op 26 januari 2010 en aangevuld bij brief van 10 mei 2010.
1.5. Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep, ingeschreven onder kenmerk 10/00116 en 10/0017, is bij het Hof ingekomen op 1 maart 2010 en aangevuld bij brief van 26 april 2010.
1.6. Voor de verdere loop van het geding verwijst het Hof naar de uitspraak van heden met kenmerk 10/00049, 10/00050, 10/00114 en 10/00115, welke aan deze uitspraak is aangehecht en wordt geacht daarvan deel uit te maken (hierna: de aangehechte uitspraak). Het Hof rekent de gedingstukken in de zaken met kenmerk 10/00049, 10/00050, 10/00114 en 10/00115 eveneens tot de gedingstukken in deze zaken.
2. Feiten en geschilomschrijving
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil in hoger beroep verwijst het Hof naar de onderdelen 2 en 3 van de aangehechte uitspraak.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Voor de overwegingen met betrekking tot de algemene grieven van de gemachtigde en die met betrekking tot de belasting verwijst het Hof naar de onderdelen 4.1 en 4.2 van de aangehechte uitspraak.
3.2. Uit 's Hofs aldaar gegeven oordeel vloeit voort dat het hoger beroep inzake de algemene grieven en de belasting ongegrond is.
3.3. In onderdeel 4.3.6 van de aangehechte uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat de inspecteur er niet in is geslaagd het door de Hoge Raad in zijn arrest van 15 april 2011, LJN BN6324, bedoelde bewijs te leveren, zodat de boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd. Onder verwijzing naar de daaraan ten grondslag liggende motivering, opgenomen in de overwegingen 4.3.1 t/m 4.3.5, neemt het Hof dit oordeel over met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde boeten.
Slotsom
3.4. De slotsom is dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is voor zover het de belasting betreft en gegrond voor zover het de boeten betreft. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden bevestigd respectievelijk te worden vernietigd. Het Hof zal het beroep van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaren en de daarop betrekking hebbende uitspraak van de inspecteur en de boetebeschikkingen vernietigen.
Nu het hoger beroep van de inspecteur uiteindelijk uitsluitend nog de hoogte van de boete betreft, brengt evenvermelde beslissing mee dat dat hoger beroep ongegrond is.
4. Proceskosten, kosten bezwaarfase
Onder verwijzing naar onderdeel 5 van de aangehechte uitspraak stelt het Hof het bedrag van aan de onderhavige hogere beroepen toe te rekenen proceskosten op € 1.147,50 en wordt van de inspecteur een griffierecht geheven € 447.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank uitsluitend wat betreft de boetebeschikkingen ter zake van de aanslagen IB/PV voor de jaren 2002 en 2003,
- verklaart het beroep in zoverre gegrond,
- vernietigt de uitspraken op het tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaar,
- vernietigt de boetebeschikkingen,
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.147,50,
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 110 te vergoeden en
- bepaalt dat van de Staat een griffierecht wordt geheven van € 447.
De uitspraak is gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter van de belastingkamer, J.P.A. Boersma en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 3 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.