ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003355-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de aftrek van investeringskosten bij wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De veroordeelde was eerder door de rechtbank Alkmaar veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 76.320,00 en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld, evenals de veroordeelde.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in behandeling genomen, die een bedrag van € 81.300,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. Het hof overweegt dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kosten die in directe relatie staan tot het delict in aanmerking komen voor aftrek. Investeringskosten kunnen in de vorm van afschrijvingskosten worden afgetrokken, mits deze kunnen worden toegerekend aan de oogsten waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde investeringen heeft gedaan voor de hennepkwekerij ter waarde van € 6.800,00. Na berekening van de afschrijvingskosten per oogst, heeft het hof geoordeeld dat slechts een bedrag van € 1.020,00 in aftrek kan worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de totale opbrengst per oogst vastgesteld op € 30.000,00 en het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 81.300,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Uitspraak

parketnummer: 23-003355-10
datum uitspraak: 6 maart 2012
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 20 juli 2010 op de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 14/704438-08 tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 82.788,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 20 juli 2010 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod alsmede ter zake van diefstal. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Voorts heeft de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 20 juli 2010 het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 76.320,00 en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 76.320,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie en de verdachte hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in de strafzaak bij arrest d.d. 6 maart 2012 het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 20 juli 2010 bevestigd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
6 juli 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 81.300,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij is daarbij uitgegaan van de berekening van de rechtbank Alkmaar als opgenomen in haar vonnis d.d. 6 juli 2010, met uitzondering van de post ad
€ 6.000,00 voor de aftrek van investeringskosten, waarvoor de advocaat-generaal een bedrag van
€ 1.020,00 in aanmerking heeft genomen.
Het hof overweegt dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict kunnen gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Investeringskosten, zoals de kosten van aanschaf van apparatuur, komen in de vorm van afschrijvingskosten voor aftrek in aanmerking, indien en voor zover deze kunnen worden toegerekend aan het feit waarvoor wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Het hof is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval niet de totale investeringskosten van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, maar slechts de investeringskosten die gemaakt zijn ten behoeve van de oogsten waarover wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 juli 2010 verklaard dat zijn investeringen voor de hennepkwekerij € 6.800,00 bedroegen. Dat betekent dat - indien wordt uitgegaan van een te doen gebruikelijke afschrijvingstermijn van vier jaar met in elk jaar vijf oogsten, zoals als uitgangspunt wordt genomen in het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie april 2005 (pag. 32/33) -
per oogst de investeringskosten € 340,00 bedroegen (€ 6.800,00 : 20).
Het hof gaat er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit dat de periode waarbinnen door de veroordeelde wederrechtelijk voordeel is verkregen, loopt van 1 april 2007 tot en met 7 januari 2008. In deze periode passen vier oogsten, waarbij de opbrengst van de vierde oogst in beslag is genomen en vernietigd. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve berekend aan de hand van drie oogsten.
Gelet op het voorgaande zal het hof een bedrag ad € 1.020,00 (€ 340,00 x 3) wegens investeringskosten in aftrek op het wederrechtelijk verkregen voordeel brengen.
Berekening
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van € 81.300,00 heeft verkregen. Dat voordeel komt op de voet van artikel 36e Sr voor ontneming in aanmerking.
Het hof ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en gaat uit van de volgende berekening:
Totale opbrengst per oogst € 30.000,00
Afschrijvingskosten per oogst € 340,00
Aantal planten per oogst 400
Variabele kosten per plant € 4,40
Totale variabele kosten per oogst € 1.760,00
Kosten knippers per plant € 2,00
Totale kosten knippers per oogst € 800,00
Totale kosten per oogst € 2.900,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst € 27.100,00
Aantal oogsten 3
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 81.300,00
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 81.300,00.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 81.300,00 (eenentachtigduizend driehonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 81.300,00 (eenentachtigduizend driehonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. J.D.L. Nuis en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2012.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit verkorte arrest mede te ondertekenen.