ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004230-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de rust tijdens de Nationale Dodenherdenking door valse alarmkreten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het verstoren van de Nationale Dodenherdenking op 4 mei 2010 op de Dam in Amsterdam door opzettelijk valse alarmkreten te slaken. Tijdens de twee minuten stilte, die ter nagedachtenis aan de slachtoffers van oorlogen werd gehouden, heeft de verdachte luidkeels geschreeuwd, wat leidde tot paniek onder de aanwezige menigte. Dit gedrag resulteerde in ernstig lichamelijk letsel bij meerdere personen, waaronder fracturen en kneuzingen, en veroorzaakte tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van hun ambts- of beroepsbezigheden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld door de schreeuw te uiten, wetende dat dit angst en paniek zou kunnen veroorzaken in een grote menigte. De verdachte is ook beschuldigd van diefstal en vernieling in andere incidenten, die eveneens zijn behandeld in deze zaak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een verbod op aanwezigheid bij de dodenherdenking op de Dam gedurende deze periode. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de acties van de verdachte schade hebben geleden.

Uitspraak

parketnummer: 23-004230-11
datum uitspraak: 9 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13/650667-10 en 13/853792-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 september 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 4 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, roekeloos, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,
- hinderlijk is doorgedrongen in de op de Dam in verband met de dodenherdenking aanwezige menigte, gedurende de twee gezamenlijke minuten stilte, en vervolgens
- meermalen, althans eenmaal, zijn armen heeft gespreid en angstaanjagend luidkeels heeft geschreeuwd: "Ahhhh, Ahhhh" (zie pvb van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] pag 18 tot en met 20), waardoor (een gedeelte van) die menigte ongecontroleerd in beweging kwam,
waardoor een aantal personen waaronder:
1. mw. [slachtoffer 1], en/of
2. mw. [slachtoffer 2], en/of
3. mw. [slachtoffer 3], en/of
4. mw. [slachtoffer 4] en/of
5. dhr. [slachtoffer 5] en/of
6. [slachtoffer 6] en/of
7. dhr. [slachtoffer 7] en/of
8. mw. [slachtoffer 8] en/of
9. een aantal tot nu toe nog onbekend gebleven personen
zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn of haar ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan, heeft bekomen, te weten:
1. een fractuur van het been en/of de knie ([slachtoffer 1])
2. een fractuur van het linker sleutelbeen ([slachtoffer 2])
3. een fractuur van de rechterelleboog en een litteken op de rechterelleboog ([slachtoffer 3])
4. een fractuur van de rechter bovenarm ([slachtoffer 4])
5. zware kneuzingen aan de linkerschouder, -elleboog, -pols, -knie en -been ([slachtoffer 5])
6. een fractuur van de wijsvinger van de rechterhand ([slachtoffer 6])
7. een zware kneuzing van de heup ([slachtoffer 7])
8. een kneuzing van de onderrug en de linkerheup ([slachtoffer 8])
hetgeen aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is;
feit 2, primair:
hij op of omstreeks 4 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk door valse alarmkreten en/of signalen de rust heeft verstoord, immers is verdachte opzettelijk hinderlijk doorgedrongen in de menigte op de Dam die daar was in verband met de dodenherdenking, gedurende de twee gezamenlijke minuten stilte, en heeft hij, verdachte, vervolgens meermalen, althans eenmaal zijn armen gespreid en angstaanjagend luidkeels geschreeuwd: "Ahhhh, Ahhhh", waardoor (een gedeelte van) die menigte ongecontroleerd in beweging kwam en de rust (tijdens de twee minuten gezamenlijke stilte) van de dodenherdenking werd verstoord;
feit 2, subsidiair:
hij op of omstreeks 4 mei 2010 te Amsterdam op of aan de weg, namelijk de Dam, afzonderlijk onnodig heeft opgedrongen, anderen heeft lastig gevallen en/of op andere wijze de orde heeft verstoord, immers heeft hij, verdachte, tijdens en voorafgaand aan de twee minuten stilte opzettelijk hinderlijk op- dan wel doorgedrongen in de op de Dam aanwezige menigte die daar was in verband met de dodenherdenking en heeft hij, verdachte, meermalen althans eenmaal gedurende de twee minuten stilte zijn armen gespreid en angstaanjagend luidkeels geschreeuwd: "Ahhhh, Ahhhh", waardoor (een gedeelte van) die menigte ongecontroleerd in beweging kwam en de rust en orde (tijdens de twee minuten gezamenlijke stilte) van de dodenherdenking werd verstoord.
feit 3:
hij op of omstreeks 4 april 2010 te Harlingen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een bloempot door die ruit te gooien;
feit 4:
hij op of omstreeks 28 maart 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een overhemd (merk Alveare) en een stropdas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Bijenkorf, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 5:
hij op of omstreeks 12 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een winkelpand gevestigd Dam 1) (een paar) schoenen (met een waarde van 109 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
De Bijenkorf, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank heeft de als feit 2, primair ten laste gelegde opzettelijke rustverstoring door valse alarmkreten niet bewezen geacht, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet was gebleken dat de verdachte andere mensen - valselijk - heeft willen waarschuwen voor gevaar. Wel heeft de rechtbank bewezen geacht de als feit 2, subsidiair ten laste gelegde ordeverstoring en het als feit 1 ten laste gelegde aan de roekeloosheid van de verdachte te wijten zijn dat andere personen zodanig lichamelijk letsel hebben bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld - onder andere - dat het als feit 1, alsook de als feit 2, primair ten laste gelegde - opzettelijke rustverstoring door valse alarmkreten of signalen -, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de verdachte bepleit van zowel het als feit 1 als van het als feit 2, primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman, kort samengevat, aangevoerd dat het causaal verband niet kan worden vastgesteld tussen de schreeuw van de verdachte op de Dam op 4 mei 2010 en de daarop volgende paniek in de menigte en het daardoor onstane letsel bij slachtoffers, althans dat het causaal verband wordt doorbroken. De raadsman heeft naar voren gebracht dat uit de stukken van het dossier blijkt dat na de schreeuw ook een gil van een vrouw en knallen zijn gehoord voordat de paniek uitbrak. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het op de schreeuw van de verdachte volgend oplopen van letsel door aanwezige personen van een zodanige aard is dat het niet als voorzienbaar gevolg van het schreeuwen door de verdachte valt aan te merken, althans niet gezegd kan worden dat de verdachte het risico dat een dergelijk gevolg zou ontstaan bewust heeft genomen.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de bewezenverklaring van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de rust wordt verstoord door valse alarmkreten of signalen, waarmee de gedachte aan een gevaarlijke of anderszins de gemoederen schokkende gebeurtenis wordt opgewekt. In het onderhavig geval moet derhalve bezien worden of de schreeuw van de verdachte een dusdanige opwekking heeft veroorzaakt en of die alarmkreet opzettelijk is gedaan, waarbij het opzet van de verdachte niet gericht hoeft te zijn op de rustverstoring. Voorts dient in het kader van het als feit 1 ten laste gelegde bezien te worden of er sprake is van causaal verband tussen de schreeuw en het letsel en zo ja, of de gevolgen daarvan aan de verdachte toegerekend kunnen worden.
Het hof ziet aanleiding eerst het tweede ten laste gelegde feit te behandelen en daarna het eerste ten laste gelegde feit.
Met de advocaat-generaal en anders dan de rechtbank, acht het hof allereerst wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de rust heeft verstoord door opzettelijk valse alarmkreten te uiten. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Op 4 mei 2010, tijdens de Nationale dodenherdenking op de Dam in Amsterdam, op het moment dat de twee minuten stilte in acht werden genomen, slaakte de verdachte - naar uit zijn verklaring kan worden opgemaakt - opzettelijk een duidelijk hoorbare kreet. Hierdoor werd de normale gang van zaken op dat moment verstoord. Verbalisanten en getuigen hebben verklaard dat de verdachte plotseling, terwijl de twee minuten stilte al was begonnen, te midden van de menigte zijn armen spreidde en luidkeels schreeuwde “Ahhhh Ahhhh”. Getuigen hebben de schreeuw omschreven als een doodskreet, een ijzingwekkende gil, die door merg en been ging. Er waren op dat moment duizenden mensen ter plaatse aanwezig. Slechts een gering aantal van hen heeft kunnen waarnemen dat de verdachte schreeuwde zonder dat daar een redelijke aanleiding voor was. Voor anderen die dit niet hebben kunnen waarnemen kon de schreeuw de gedachte aan een concrete aanleiding in de zin van (dreigend) gevaar alleszins opwekken. Dat zulks ook feitelijk heeft plaatsgevonden blijkt genoegzaam uit het feit dat (er) mensen zijn gaan gillen en/of hebben geprobeerd weg te komen. Aldus is het hof van oordeel dat het schreeuwen van de verdachte is aan te merken als een opzettelijk valse alarmkreet waardoor de rust werd verstoord, in de zin van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt het navolgende overwogen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat ten behoeve van de dodenherdenking van 4 mei op de Dam in Amsterdam allerlei veiligheidsmaatregelen worden genomen waaronder het plaatsen van hekken, om in verband met de aanwezigheid van de Koningin en een grote menigte mensen de stromen van bezoekers in goede banen te kunnen leiden. De verdachte heeft verklaard dit ’s morgens op de 4 mei 2009 ook te hebben waargenomen. In de huidige tijd met gebeurtenissen zoals 9/11 en de aanslagen in - onder andere - Londen en Madrid worden angstgevoelens bij mensen op een voor een groot publiek toegankelijke plaats daardoor eerder opgeroepen, zo ook tijdens een plechtigheid als de dodenherdenking, een en ander te meer tegen de achtergrond van de aanslag in Apeldoorn op Koninginnedag op 30 april 2009. Dat de verdachte met dat gebeuren bekend was en zich daarvan op 4 mei 2010 bewust is geweest volgt uit eerder die dag door de verdachte gedane uitlatingen waarover door twee getuigen, een medewerkster en een klant van de Albert Heijn, verklaringen zijn afgelegd.
Gezien een en ander was het voor de verdachte niet alleen redelijkerwijs te verwachten maar ook voorzienbaar dat een schreeuw, zoals die door de verdachte is geuit, angst en paniek zou doen ontstaan bij de omstanders en dat als gevolg daarvan, gelet op de hoeveelheid aanwezige mensen en de drukte, gewonden zouden vallen bij een massale paniekreactie. Het gedrag van de verdachte is dan ook aan te merken als roekeloos gedrag, waarmee de verdachte bewust het risico heeft genomen dat zijn schreeuw paniek bij de menigte zou aanwakkeren. De verdachte moet gezien hebben dat duizenden mensen zich hadden verzameld op de Dam en hij moet ook geweten hebben dat die mensen zeer dicht op elkaar stonden toen hij in die menigte doordrong. Voorts wist de verdachte dat de twee minuten stilte van de dodenherdenking-ceremonie reeds was begonnen, zodat zijn schreeuw duidelijk hoorbaar zou zijn voor een groot gedeelte van de menigte. Dat de verdachte wist dat men was begonnen aan de twee minuten stilte blijkt uit zijn verklaring bij de politie, inhoudende “Ik loop de Dam op en ik denk, wat een dooie boel hier zeg. Wat een stille toestand…dat het zo stil was….Ik denk, weet je wat we doen? We gooien d’r een letter in”.
Door het slaken van de kreet heeft de verdachte de daarna volgende gebeurtenissen veroorzaakt: mensen zijn massaal weggevlucht, waardoor hekken zijn omgevallen. Vervolgens zijn mensen over die hekken of over elkaar gevallen met verwondingen als gevolg. Deze gevolgen, met name de verwondingen, zijn dan ook aan de verdachte in volle omvang toe te rekenen. Dat er na het slaken van de kreet door de verdachte ook iemand anders zou hebben gegild of dat er knallen – veroorzaakt door het vallen van hekken – zouden hebben geklonken doet daaraan niet af, nu deze naar algemene ervaringsregels leren, tevens hun oorzaak hebben kunnen vinden in de initiërende kreet van de verdachte. Van een wezenlijke interventie - een doorbreking van de causaliteit - zoals door de raadsman is betoogd, is dan ook geen sprake. Alle gevolgen staan in een zodanig verband tot de door de verdachte geslaakte kreet dat deze in volle omvang aan hem zijn toe te rekenen. Evenmin is sprake van een exceptionele omstandigheid die niet reeds bij het slaken van de kreet onder de gegeven omstandigheden was te voorzien, nog daargelaten dat niet voorzienbare gevolgen ook zeer wel kunnen worden toegerekend. Maar van die laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Het hof komt tot de slotsom dat het als feit 1 en feit 2, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend zijn bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 4 mei 2010 te Amsterdam, roekeloos
- hinderlijk is doorgedrongen in de op de Dam in verband met de dodenherdenking aanwezige menigte, gedurende de twee minuten gezamenlijke stilte, en vervolgens
- zijn armen heeft gespreid en angstaanjagend luidkeels heeft geschreeuwd: "Ahhhh, Ahhhh",
waardoor een gedeelte van die menigte ongecontroleerd in beweging kwam,
waardoor een aantal personen waaronder:
2. mw. [slachtoffer 2], en
3. mw. [slachtoffer 3], en
4. mw. [slachtoffer 4] en
5. dhr. [slachtoffer 5] en
6. [slachtoffer 6] en
7. dhr. [slachtoffer 7] en
8. mw. [slachtoffer 8] en
zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn of haar ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan, heeft bekomen te weten:
2. een fractuur van het linker sleutelbeen ([slachtoffer 2])
3. een fractuur van de rechterelleboog en een litteken op de rechterelleboog ([slachtoffer 3])
4. een fractuur van de rechter bovenarm ([slachtoffer 4])
5. zware kneuzingen aan de linkerschouder, -elleboog, -pols, -knie en -been ([slachtoffer 5])
6. een fractuur van de wijsvinger van de rechterhand ([slachtoffer 6])
7. een zware kneuzing van de heup ([slachtoffer 7])
8. een kneuzing van de onderrug en de linkerheup ([slachtoffer 8])
hetgeen aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is;
feit 2, primair:
hij op 4 mei 2010 te Amsterdam opzettelijk door valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers is verdachte opzettelijk doorgedrongen in de menigte op de Dam die daar was in verband met de dodenherdenking, gedurende de twee minuten gezamenlijke stilte, en heeft hij, verdachte, vervolgens zijn armen gespreid en angstaanjagend luidkeels geschreeuwd "Ahhhh, Ahhhh", waardoor een gedeelte van die menigte ongecontroleerd in beweging kwam en de rust, tijdens de twee minuten gezamenlijke stilte, van de dodenherdenking werd verstoord;
feit 3:
hij op 4 april 2010 te Harlingen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [slachtoffer 9], heeft vernield door een bloempot door die ruit te gooien;
feit 4:
hij op 28 maart 2011 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een overhemd (merk Alveare) en een stropdas, toebehorende aan De Bijenkorf;
feit 5:
hij op 12 juni 2011 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, in een winkelpand gevestigd te Dam 1, één paar schoenen met een waarde van 109 euro, toebehorende aan De Bijenkorf.
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het als feit 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van vijf jaren en als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte verboden zal zijn gedurende de proeftijd op de Dam aanwezig te zijn bij de jaarlijkse dodenherdenking.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke rustverstoring van de plechtigheden tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam door een valse alarmkreet te slaken. Voorts is het aan de verdachte te wijten dat als gevolg van die alarmkreet zodanig lichamelijk letsel is ontstaan bij meerdere mensen die bij de dodenherdenking op de Dam aanwezig waren, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
Bij de herdenking op de Dam zijn zowel hoogwaardigheidsbekleders, onder wie de Koningin, als duizenden burgers aanwezig om alle overledenen in oorlogssituaties en bij vredesoperaties sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog te herdenken. De aanwezigen bezinnen zich op de vreselijke dingen die zijn gebeurd, ze zijn er om stil te staan – ook letterlijk gedurende de twee minuten stilte – bij de mensen die sneuvelden, bij de volwassenen en kinderen die de oorlog niet overleefden en bij de mensen die lichamelijk dan wel geestelijk geschonden uit de oorlog terugkwamen. Door het handelen van de verdachte is de ceremonie van de dodenherdenking in 2010 ernstig verstoord geraakt en hebben verschillende mensen ernstig letsel bekomen. Het leed dat de verdachte met zijn gedrag bij de aanwezigen van de dodenherdenking heeft veroorzaakt is niet alleen van lichamelijke aard geweest, maar ook psychisch, zoals is gebleken uit verschillende verklaringen van slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, blijkens zijn houding en verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep, zich niet alleen niet bewust is van de impact van zijn gedrag maar ook onverschillig is over hetgeen door zijn gedrag is veroorzaakt.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit en aan twee winkeldiefstallen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 februari 2012, waaruit is gebleken dat hij eerder is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof noopt de ernst van de feiten tot een vrijheidsbenemende straf. Het hof zal een hogere straf opleggen dan in eerste aanleg, nu het hof, anders dan de rechtbank, tevens bewezen acht dat de verdachte het strafbaar feit van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht heeft begaan. Het hof zal ook een hogere straf opleggen dan geëist door de advocaat-generaal, nu de ernst van de bewezen verklaarde feiten daartoe aanleiding geeft. Ook naar het oordeel van het hof is een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats om de verdachte te weerhouden van het andermaal plegen van strafbare feiten, waarbij het hof, evenals de rechtbank, als bijzondere voorwaarde zal stellen dat de verdachte gedurende een proeftijd van vijf jaren niet aanwezig zal zijn bij de Nationale dodenherdenking op de Dam in Amsterdam op 4 mei. Er moet immers ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 25 augustus 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 142, 308, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.722,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.322,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, zulks tot een bedrag van € 1.322,49.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 2.936,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.436,54. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, zulks tot een bedrag van € 1.436,54.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, zulks tot een bedrag van € 1.000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.170,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.022,57. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij J.A.T. [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.163,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
verbod op aanwezigheid bij de Nationale dodenherdenking, op 4 mei, op de Dam te Amsterdam vanaf 19:00 uur tot 21:00 uur, gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 25 augustus 2009, parketnummer 13/853792-09, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.322,49 (duizend driehonderdtweeëntwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 322,49 (driehonderdtweeëntwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van EUR 1.322,49 (duizend driehonderdtweeëntwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 322,49 (driehonderdtweeëntwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.436,54 (duizend vierhonderdzesendertig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit EUR 436,54 (vierhonderdzesendertig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van EUR 1.436,54 (duizend vierhonderdzesendertig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit EUR 436,54 (vierhonderdzesendertig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van EUR 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.170,69 (duizend honderdzeventig euro en negenenzestig cent) bestaande uit EUR 170,69 (honderdzeventig euro en negenenzestig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van EUR 1.170,69 (duizend honderdzeventig euro en negenenzestig cent) bestaande uit EUR 170,69 (honderdzeventig euro en negenenzestig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.022,57 (duizend tweeëntwintig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit EUR 22,57 (tweeëntwintig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], een bedrag te betalen van EUR 1.022,57 (duizend tweeëntwintig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit EUR 22,57 (tweeëntwintig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.163,90 (duizend honderddrieënzestig euro en negentig cent) bestaande uit EUR 163,90 (honderddrieënzestig euro en negentig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6], een bedrag te betalen van EUR 1.163,90 (duizend honderddrieënzestig euro en negentig cent) bestaande uit EUR 163,90 (honderddrieënzestig euro en negentig cent) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. D. Hwang, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2012.
De oudste raadsheer is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.