ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7129
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J.D.L. Nuis
- S. Clement
- H.J.M. Boukema
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 1 april 2000 wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 38.450,29 aan de Staat zou betalen ter ontneming van dit voordeel. Tijdens de zitting in eerste aanleg op 10 juni 2004 werd deze vordering gewijzigd naar € 38.450,00. De veroordeelde had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank van 22 augustus 2001, waarin hij was veroordeeld voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof constateert dat er een aanzienlijk tijdsverloop is geweest in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit tijdsverloop is door het hof geconstateerd, mede gezien het karakter van de ontnemingsmaatregel, die gericht is op herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin. Het hof oordeelt dat de veroordeelde, nu er geen beslag is gelegd, over het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft kunnen beschikken tot aan de einduitspraak. Het hof acht het aannemelijk dat de veroordeelde vervolgprofijt heeft genoten, aangezien hij rente over het voordeel heeft kunnen genereren.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de veroordeelde hoofdelijke verplichting zou worden opgelegd tot betaling van een bedrag van € 153.801,18. Het hof oordeelt echter dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 38.450,29 moet worden vastgesteld, en legt de verplichting tot betaling aan de Staat op. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak geconstateerd, maar besluit deze niet te verdisconteren in de betalingsverplichting. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.