2.1. De feiten zijn door de rechtbank als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder:
“2.1. Eiser heeft met ingangsdatum 22 december 1978 bij de verzekeraar ZwitserLeven (hierna: de verzekeraar) een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule gesloten onder polisnummer [...]. Eiser is de verzekeringsnemer en de verzekerde. Na de expiratiedatum op 22 december 1994 heeft eiser de polis elk jaar verlengd tot 1 augustus 2003.
2.2. Eiser heeft per 1 augustus 2003 de lijfrentepolis afgekocht en op 13 augustus 2003 heeft eiser de afkoopwaarde ten bedrage van € 219.510 op zijn bankrekening ontvangen. De verzekeraar heeft geen loonheffing ingehouden op de uitkering aan eiser.
2.3. Eiser heeft gedurende de gehele looptijd van de verzekering de betaalde premies op zijn inkomen in mindering gebracht.
2.4. Tot de gedingstukken behoort een brief met dagtekening 18 juli 2003 van de tussenpersoon van de verzekeraar A Assurantiën B.V. (hierna: de tussenpersoon) aan eiser waarin onder meer het volgende is meegedeeld:
"(...) Wij delen u mede dat de afkoopwaarde - inclusief winst - per 1 augustus 2003 € 219.500,- bedraagt.
Wij maken u attent op het volgende:
de afkoopwaarde dient als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt te worden aangezien de fiscale lijfrenteclausule van kracht is. Bij daadwerkelijke afkoop verstrekt Zwitserleven op de grond van de belastingwetgeving de Belastingdienst een opgave."
2.5. Op 29 mei 2005 heeft de toenmalig adviseur namens eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.962 (hierna: de aangifte). In de aangifte is de door eiser ontvangen afkoopsom van € 219.500 niet vermeld. Verweerder heeft een aanslag IB/PVV 2003 met dagtekening 27 september 2005 opgelegd conform de aangifte.
2.6. Met dagtekening 27 april 2006 heeft verweerder een vragenbrief gezonden aan de voormalige adviseur van eiser, waarin onder meer is vermeld:
"Dit jaar besteedt de Belastingdienst extra aandacht aan uitkeringen uit een lijfrente- of kapitaalsverzekering. Volgens mijn gegevens heeft uw cliënt (belanghebbende) (...) een uitkering ontvangen van Zwitserleven uit een verzekeringsovereenkomst met polisnummer [...]. Ik constateer dat in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 geen bedrag of een ander bedrag is aangegeven dan het bedrag waarover de verzekeringsmaatschappij mij informeerde. In verband hiermee verzoek ik u mij de volgende informatie te verstrekken. (...)"
2.7. Bij brieven van 10 mei 2006, 21 augustus 2006 en 6 april 2007 hebben de toenmalig adviseur van eiser en de tussenpersoon informatie aan verweerder verstrekt.
2.8. Bij brief van 21 augustus 2007 heeft verweerder aan de toenmalig adviseur van eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om een navorderingsaanslag op te leggen vanwege het door eiser te kwader trouw niet in de aangifte vermelden van de ontvangen afkoopsom en om aan eiser een vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting op te leggen vanwege voorwaardelijk opzet van eiser.
2.9. Op 25 september 2007 is eiser gehoord ten kantore van verweerder. Blijkens het hoorverslag heeft eiser het volgende verklaard:
"Ik heb er een rotzooitje van gemaakt. Ik kan niet bewijzen dat ik niet te kwader trouw ben.
In de info die ik vroeger kreeg bij het betalen van de premie stond volgens mij dat de verzekeringsmaatschappij al bij de voet zou inhouden. Ik wist dat het belast was maar ik dacht dat de belasting al was ingehouden.
Ik ben ziek geweest. Ik kreeg op een gegeven moment vragen om stukken toe te zenden. Ik heb in de verkeerde doos gekeken en daardoor heb ik de stukken niet aan B van kantoor C gegeven.
Naar aanleiding van de vragenbrief heb ik andere stukken gevonden en die aan B gegeven.
Ik heb er een rotzooitje van gemaakt. Dat weet ik. Maar ik ben niet te kwader trouw.
Ik heb de brief van D gelezen alsof de heffing al geregeld was.
U heeft mijn aangifte behandeld zonder rekening te houden met de gegevens van de afkoop.
(…)
de zorgvuldigheid gebied dat de inspecteur de aangifte goed beoordeeld.
Ik kan niet aangeven waarom ik de uitkering niet heb aangegeven.
Ik heb geen verstand van financiële zaken, maar ben niet te kwader trouw.
Ik weet niet meer of C mij destijds heeft gevraagd naar de toename van het vermogen. Dat kan ik mij niet meer herinneren.
Het geld staat gewoon op een spaarrekening en ik doe er verder eigenlijk niets mee. Ik heb dat geld voor het geval ik lichamelijk slechter wordt en hulp moet gaan inhuren.
Toen ik de polis afsloot wist ik wat de gevolgen waren, aftrek en te zijner tijd belast.
Door mijn ziekte ben ik het spoor een beetje kwijtgeraakt.
Ik heb in 2003 bewust voor afkoop van de polis gekozen omdat ik zowel bij uitkering een [de rechtbank begrijpt: in] delen als bij uitkering ineens toch alles in het toptarief ging.
Uit het verleden wist ik dat de verzekeringsmaatschappij de belasting zou regelen. Ik heb mij niet gerealiseerd dat het bij afkoop anders ging.
Ik ben een administratieve chaoot.
Kerst 2003 ben ik ziek geworden. Op 2 januari 2004 ben ik ernstig ziek opgenomen in het ziekenhuis. De situatie was toen levensbedreigend.
Daarna zeker 2 jaar kon ik bijna niets. Thans gaat het weer langzaamaan wat beter.
Ik heb zelf mijn spullen altijd bij elkaar gezocht en aan B gegeven. Dit waren dan de jaaroverzichten. De giften zocht ik zelf altijd uit de bankafschriften omdat ik het te duur vond dat een medewerker van C dat zou doen. De bankboekjes gaf ik ook altijd aan B.
De spullen van de uitkering van de verzekering heb ik niet aan B gegeven. Die zaten in een doos met afgewikkelde zaken omdat ik dacht dat de belasting al was ingehouden."
2.10. Bij brief van 29 november 2007 heeft verweerder aan de toenmalige adviseur van eiser onder meer bericht:
"Op 25 september 2005 [de rechtbank begrijpt: 2007] heb ik een gesprek met uw cliënt gehad over mijn voornemen tot navordering met een vergrijpboete van 50%. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van cliënt ten tijde van de inlevering van de aangifte 2003 ben ik bereid de boete te matigen tot 25%."
2.11. Met dagtekening 8 januari 2008 is eiser de hiervoor onder 1.1. genoemde navorderingsaanslag naar een te betalen belastingbedrag van € 134.628 opgelegd. Bij de hiervoor onder 1.1. genoemde boetebeschikking is eiser een boete opgelegd van € 28.536. Op het aanslagbiljet waarop tevens de boetebeschikking is vermeld staat onder meer:
"Vergrijpboete
U heeft een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt: omdat u niet op de juiste manier aangifte heeft gedaan, is het bedrag op de aanslag […] te laag. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als zogeheten 'grove schuld' en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. Daarom legt de Belastingdienst u naast het bedrag van de navorderingsaanslag een vergrijpboete op."”