In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Zwolle-Lelystad. Klaagster, de dochter van de erflater, had een klacht ingediend tegen de oud-notaris, die de nalatenschap van haar overleden vader had afgewikkeld. Klaagster stelde dat de notaris niet zorgvuldig had gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap en dat hij had moeten twijfelen aan de geldigheid van het testament. Het testament, opgesteld door de notaris, bepaalde dat klaagster 999/1000e deel van de nalatenschap zou ontvangen, terwijl de echtgenote van de erflater, mevrouw [Y], alle bevoegdheden kreeg om de nalatenschap af te wikkelen.
Het hof heeft vastgesteld dat de notaris de bepalingen van het testament correct had uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de notaris onzorgvuldig had gehandeld of dat hij betrokken was bij valsheid in geschrifte. Klaagster had niet aannemelijk gemaakt dat zij door de handelwijze van de notaris financieel nadeel had geleden. Het hof oordeelde dat de klacht ongegrond was en bekrachtigde de beslissing van de Kamer van Toezicht. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de notaris in de afwikkeling van nalatenschappen en de noodzaak voor klaagsters om hun claims goed te onderbouwen.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van notarissen in tuchtrechtelijke procedures verduidelijkt en de grenzen van hun aansprakelijkheid in de afwikkeling van nalatenschappen vaststelt. Het hof heeft de klacht van klaagster afgewezen en de beslissing van de Kamer van Toezicht bevestigd, waarmee de notaris in zijn handelen werd vrijgesproken.