ECLI:NL:GHAMS:2012:4364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200 070 271/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris inzake nalatenschap en verjaring

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben klagers hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage. De klacht betreft de notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater [X], die op 4 januari 2004 is overleden. Klagers, de kinderen van de erflater, verwijten de notaris dat hij hen niet adequaat heeft geïnformeerd over de verjaring van schulden in de nalatenschap en de noodzaak van een verklaring van erfrecht en beneficiaire aanvaarding in Griekenland. De notaris zou tijdens een bijeenkomst op 11 november 2009 onjuiste informatie hebben verstrekt aan een van de erven, [A], wat zou hebben geleid tot een verkeerd beeld van de situatie. Klagers stellen dat de notaris hen gedurende zes jaar niet heeft gewezen op de noodzakelijke stappen voor de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor deze nog steeds niet is afgerond.

Het hof heeft de zaak op 26 april 2012 behandeld, waarbij de notaris aanwezig was en zijn verweer heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris in eerdere procedures al is aangeklaagd voor nalatigheid en dat klagers in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof oordeelt dat de notaris niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door klagers te wijzen op de mogelijkheid van verjaring, aangezien dit informatief bedoeld was. De eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht is door het hof bekrachtigd, en de klagers zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht over de nalatige opstelling van de notaris met betrekking tot de beneficiaire aanvaarding in Griekenland.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 22 mei 2012 in de zaak van:

1.[ APPELLANTE ],wonende te [ plaats ],

2.
[ APPELLANT ],
wonende te [ plaats ],
gemachtigde:
[ appellante ],
APPELLANTEN
t e g e n
[ DE NOTARIS ],
notaris te [ plaats ],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellanten, verder klagers, is bij een op 12 juli 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing (nummer 09-40) van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder de kamer, van 9 juni 2010 (verzonden bij brief van 10 juni 2010) waarbij de kamer klagers deels niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor het overige de klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van de notaris is op 6 september 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2012, alwaar de notaris is verschenen en het woord heeft gevoerd.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt – behoudens de opmerking van klagers dat de kamer van bepaalde feiten geen melding heeft gemaakt - zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.De standpunten van partijen

De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.

5.De beoordeling

5.1.
Het hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
5.2.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.D.R.M. Boumans en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 mei 2012 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen’s-Gravenhage
Beslissing van 9 juni 2010inzake de klacht onder nummer
09-40van:
[ klaagster ],hierna te noemen: klaagster,
gemachtigde voor klager,
[ klager ],hierna te noemen: klager,
tegen
[ de notaris ],
notaris te [ plaats ],
hierna te noemen: de notaris.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
  • de klacht, ingekomen op 4 januari 2010, met bijlagen, van klaagster, aangevuld met de brief van 14 januari 2010 van klager tot machtiging van klaagster;
  • het antwoord van de notaris, met bijlagen;
  • de repliek van klaagster met bijlagen, aangevuld met de mails van 15 en 16 april 2010;
  • de dupliek van de notaris.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010.
Daarbij waren aanwezig:
  • klaagster,
  • de notaris.
Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.
De feiten
Op 4 januari 2004 is [ X ] (hierna: erflater) overleden. De erven zijn klagers, als de twee kinderen uit het huwelijk van erflater met [ Y ], en de twee kinderen, [ A ] en [ B ], uit een latere relatie van erflater met [ Z ]. De notaris was als boedelnotaris verantwoordelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap.
Van de nalatenschap maken onder meer deel uit een reisbureau, een bedrijfsruimte (wijnhandel) in Amsterdam en landbouwgrond in Griekenland.
Bij brief van 17 maart 2008 naar aanleiding van een faxbericht van 13 maart 2008 van klaagster heeft de notaris klaagster meegedeeld wegens het ontbreken van enige vertrouwensbasis tussen hem en klaagster zijn werkzaamheden in de afwikkeling van de nalatenschap met onmiddellijke ingang neer te leggen. De eindafrekening voor zijn werkzaamheden tot die datum heeft hij op 25 maart 2008 aan de erven gezonden.
Voor en na de beëindiging van de werkzaamheden door de notaris is er frequent over de afwikkeling van de nalatenschap gecorrespondeerd tussen klaagster en de notaris. Voor zover nodig zal de Kamer hiernaar verwijzen in de volgende overwegingen.
De klacht en het verweer van de notaris
De klacht  voor zover gehandhaafd in de loop van de procedure  concentreert zich op de volgende verwijten tegen de notaris.
1. De notaris beweerde tijdens een bijeenkomst op 11 november 2009 op zijn kantoor aan
[ A ]  blijkens de mail van 7 december 2009 van [ A ] aan klaagster  dat nagenoeg alle schulden in de nalatenschap verjaard waren, dat de afwikkeling van de nalatenschap hierdoor snel tot een einde gebracht kon worden en dat verdere bemoeienis van een notaris met de afwikkeling niet meer nodig zou zijn. Klaagster verwijt de notaris dat deze met een dergelijke verklaring met opzet tegenover zijn voormalige cliënt, [ A ],een verkeerd beeld van de situatie geschetst had, waardoor [ A ] “gebrainwashed” de notaris op zijn woord geloofde. Klaagster is van mening dat de vorderingen in de nalatenschap niet verjaard zijn en verwijst ter ondersteuning hiervan naar haar mailwisseling in maart/april 2010 met notaris mr. [ C ] te Amsterdam, waarin deze notaris klaagster ingelicht heeft over het wel of niet verjaard zijn van deze vorderingen.
2. De notaris heeft [ A ] ten onrechte niet geïnformeerd over de noodzaak van de verplichte verklaring van erfrecht, de verplichte beneficiaire aanvaarding in Griekenland en de noodzaak van verkoop van de landbouwgrond in Griekenland om alle schulden terug te kunnen betalen. De notaris heeft zes jaar lang geweigerd de erven op de noodzaak van het voorgaande te wijzen. Hierdoor zijn de erven nog lang niet klaar met de afwikkeling van de nalatenschap, gezien de vele nog lopende schulden daarin.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna  voor zover nodig  zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De stelling van klagers dat de notaris [ A ] met opzet verkeerd had ingelicht over de verjaring, hebben zij bewezen noch aannemelijk gemaakt. Dat de notaris [ A ] gewezen had op de mogelijkheid van verjaring in het licht van zijn verwachtingen omtrent de afwikkeling van de nalatenschap, is naar het oordeel van de Kamer op zichzelf beschouwd informatief bedoeld en daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Tegenover het verwijt van klagers staat de verklaring van de notaris dat hij bij aanvang van de afwikkeling van de nalatenschap wel degelijk de verklaring van erfrecht en de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap had besproken met [ Z ], de moeder van de toen nog minderjarige [ A ] en [ B ], toen ook de wettelijke vertegenwoordiger van hen beiden. Een verklaring van erfrecht is nimmer afgegeven, omdat de notaris geen volmachten van klagers ontvangen had. Omdat er ten tijde van het overlijden van erflater minderjarige erven waren, was er noodzaak voor het beneficiair aanvaarden. [ Z ] heeft toen als wettelijke vertegenwoordiger van [ A ] en [ B ] de nalatenschap in Nederland beneficiair aanvaard. Voor de beneficiaire aanvaarding in Griekenland verwijst de notaris naar de verklaring die hij afgelegd heeft in de eerder door klagers bij deze Kamer van Toezicht tegen hem aangespannen procedure onder nummer 09-22. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat [ Z ] hem indertijd had meegedeeld geen toestemming te geven voor de verkoop van de grond in Griekenland. Hij behoefde voor de verkoop de instemming van alle erven.
De Kamer kan klagers niet ontvangen in hun verwijt over de nalatige opstelling van de notaris in de kwestie van de beneficiaire aanvaarding in Griekenland, nu zij reeds in de procedure onder nummer 09-22 hierover hebben geklaagd.
De Kamer stelt daarnaast vast dat klagers hun verwijt voor het overige bewezen noch aannemelijk hebben gemaakt.
Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond voor wat betreft het ontvankelijk gedeelte.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel sub 2 voor zover dit klachtonderdeel de aan de notaris verweten nalatige opstelling betreft in de kwestie van de beneficiaire aanvaarding van de landbouwgrond in Griekenland;
verklaart de klacht overigens ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J.Z. Moree en J. Smal, bijgestaan door de secretaris, mr. A. Saab, en in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2010.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.