In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben klagers hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage. De klacht betreft de notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater [X], die op 4 januari 2004 is overleden. Klagers, de kinderen van de erflater, verwijten de notaris dat hij hen niet adequaat heeft geïnformeerd over de verjaring van schulden in de nalatenschap en de noodzaak van een verklaring van erfrecht en beneficiaire aanvaarding in Griekenland. De notaris zou tijdens een bijeenkomst op 11 november 2009 onjuiste informatie hebben verstrekt aan een van de erven, [A], wat zou hebben geleid tot een verkeerd beeld van de situatie. Klagers stellen dat de notaris hen gedurende zes jaar niet heeft gewezen op de noodzakelijke stappen voor de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor deze nog steeds niet is afgerond.
Het hof heeft de zaak op 26 april 2012 behandeld, waarbij de notaris aanwezig was en zijn verweer heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris in eerdere procedures al is aangeklaagd voor nalatigheid en dat klagers in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof oordeelt dat de notaris niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door klagers te wijzen op de mogelijkheid van verjaring, aangezien dit informatief bedoeld was. De eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht is door het hof bekrachtigd, en de klagers zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht over de nalatige opstelling van de notaris met betrekking tot de beneficiaire aanvaarding in Griekenland.