ECLI:NL:GHAMS:2011:BX0543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.002.737-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en verjaring van vernietigingsgrond bij leaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. De zaak betreft een leaseovereenkomst die door de echtgenoot van [appellante], [R.], is gesloten met Dexia Bank Nederland B.V. op 9 november 1999. De eerste betaling op deze overeenkomst vond plaats op 23 december 1999. [appellante] heeft nooit schriftelijke toestemming gegeven voor deze overeenkomst en heeft deze pas op 18 november 2004, meer dan drie jaar na de eerste betaling, willen vernietigen op grond van artikel 1:89 BW.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellante] op vernietigbaarheid was verjaard, omdat zij meer dan drie jaar voor haar beroep op vernietiging op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof bevestigt dit oordeel en stelt dat [appellante] voorshands als bewezen moet worden geacht dat zij meer dan drie jaar voor 18 november 2004 op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof laat [appellante] echter toe tot het leveren van tegenbewijs, waarbij getuigen zullen worden gehoord. De beslissing van het hof houdt in dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat het tegenbewijs is geleverd.

De zaak illustreert de complexe juridische vraagstukken rondom effectenlease en de verjaring van vernietigingsgronden. Het hof benadrukt het belang van tijdige actie bij het inroepen van vernietigingsgronden en de gevolgen van verjaring in civiele zaken.

Uitspraak

21 juni 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [O.], gemeente [B.],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.J. Meijer, te Haarlem,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA BANK NEDERLAND B.V., (voorheen de naamloze vennootschap Dexia Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.P. Roth, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante wordt hierna aangeduid met [appellante]. Naar geïntimeerde wordt hierna verwezen als Dexia.
1.2. [appellante] is bij dagvaarding van 10 december 2007 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Amsterdam, sector kanoton, locatie Amsterdam, onder zaaknummer/rolnummer DX EXPL 06-2906 F.no: 583 op 10 oktober 2007 uitgesproken vonnis.
1.3 Bij memorie heeft [appellante] één grief aangevoerd, twee producties overgelegd, en onder het aanbieden van bewijs geconcludeerd als in die memorie is vermeld.
1.4 Bij memorie van antwoord heeft Dexia de grief bestreden en geconcludeerd als in die memorie vermeld.
1.5 Tenslotte is arrest gevraagd op de gedingstukken van beide instanties.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grief wordt verwezen naar de onder 1.3 genoemde memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in de eerste rechtsoverweging onder 1.1. tot en met 1.5. een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling is geen grief gericht zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 De zaak betreft het volgende.
De echtgenoot van [appellante] – [R.], hierna [R.] - heeft op 9 november 1999 een leaseovereenkomst – “Allround Sparen met vooruitbetaling” – gesloten, waarop hij als lessee vermeld stond met Dexia als wederpartij.
De eerste betaling ter zake van het leasecontract vond plaats op of omstreeks 23 december 1999 en is verricht ten laste van een en/of rekening die op naam van [appellante] en [R.] stond.
[appellante] heeft [R.] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomst en heeft die overeenkomst niet mede ondertekend.
In de dagvaarding van 18 november 2004 heeft [appellante] een beroep gedaan op artikel 1:89 BW en de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen.
4.2 [appellante] heeft in dit geding de vordering ingesteld als in het vonnis waarvan beroep onder 2 omschreven.
Aan deze vordering heeft [appellante] het volgende ten grondslag gelegd.
De door [R.] gesloten leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als een huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW. Op het moment dat [R.] deze overeenkomst sloot, was zij de echtgenote van [R.] zodat deze krachtens het bepaalde in artikel 1:88 BW voor het aangaan van deze overeenkomst haar toestemming nodig had, welke toestemming echter ontbreekt.
Nu zij die toestemming niet heeft verleend, heeft zij de overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen.
Dexia dient de schade die zij, [appellante], door een en ander geleden heeft te vergoeden.
4.3 De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, na te hebben overwogen dat het verweer van Dexia, inhoudende dat het door [appellante] gedane beroep op de vernietigbaarheid is verjaard omdat de oudste betaling van - op grond van de leaseovereenkomst - verschuldigde bedragen heeft plaatsgevonden op 23 december 1999 van de en/of bankrekening die op naam stond van [appellante] en [R.] en op grond van die betaling moet worden aangenomen dat [appellante] vlak na 23 december 1999 op de hoogte is geraakt van de leaseovereenkomst, zodat zij niet binnen 3 jaren - zijnde ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub d BW de in dit kader geldende verjaringstermijn – een beroep heeft gedaan op artikel 1:89 BW, slaagt.
4.4 De grief van [appellante] richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep van [appellante] op vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:89 BW is verjaard.
4.5 Ter zake van die grief overweegt het hof als volgt.
4.5.1 Vast staat dat op of omstreeks 23 december 1999 op het leasecontact een betaling is verricht van € 16.336,09 van een rekening die op dat moment ook op naam van [appellante] stond.
Aannemelijk is dat [appellante] en [R.] vlak na die datum het bankafschrift hebben ontvangen waarop deze betaling stond vermeld.
4.5.2 Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat deze omstandigheid het vermoeden wettigt dat [appellante] door het ontvangen van het bankafschrift waarop de betaling ter zake van de leaseovereenkomst is vermeld, bekend is geworden met het bestaan van de leaseovereenkomst. Dit moment ligt meer dan 3 jaren voor het moment waarop [appellante] een beroep heeft gedaan op artikel 1:89 BW, te weten 18 november 2004.
4.5.3 Voorshands heeft dan ook als bewezen te gelden, behoudens door [appellante] te leveren tegenbewijs, dat [appellante] meer dan drie jaren vóór 18 november 2004 op de hoogte was van de ten processe bedoelde leaseovereenkomst.
4.5.4 Nu dit tegenbewijs niet reeds volgt uit de door [appellante] bij memorie van grieven als productie 1 overgelegde verklaring van haar echtgenoot en haarzelf en [appellante] dit tegenbewijs dient te leveren, zal zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld in de zin als hierna vermeld.
4.6 In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. Beslissing
Het hof:
laat [appellante] toe tot het leveren
van tegenbewijs van het – voorshands als bewezen aangenomen feit - dat zij met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden meer dan drie jaren voordat zij heeft gepoogd deze leaseovereenkomst te vernietigen;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord door
mr. J.W. Hoekzema, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, op 1 september 2011 om 13.30 uur in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
gelast [appellante], indien partijen en/of de getuigen op het genoemde tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, dit binnen twee weken na heden schriftelijk aan het enquêtebureau van het hof mee te delen onder opgave van de verhinderdata van partijen en die van de getuigen in de maanden september tot en met november 2011, in welk geval met inachtneming van die verhinderdata een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans,
W.H.F.M. Cortenraad en S. Clement en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 21 juni 2011.