GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. L. van de Vrugt, te Rotterdam,
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DE WONINGCORPORATIES,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.A.A. Duk, te Den Haag.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en de Stichting genoemd.
Voor het eerdere verloop van de zaak wordt verwezen naar het tussenarrest van 28 december 2010 (hierna: het tussenarrest).
Bij het tussenarrest heeft het hof de Stichting in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting op het pensioenreglement in het geding te brengen.
De Stichting heeft daarop een akte na tussenarrest in het geding gebracht. [appellante] heeft vervolgens een antwoordakte na tussenarrest in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat een toelichting ontbreekt op het begrip “duurzame samenleving” als gebezigd in artikel 11.1.b van het pensioenreglement.
2.2. Bij haar akte na tussenarrest heeft de Stichting onder meer gesteld dat, zakelijk weergegeven, geen grief is gericht tegen de uitleg van genoemd begrip in het bestreden vonnis, zodat het hof aan de beoordeling van die uitleg niet kan toekomen.
2.3. Naar het oordeel van het hof kan het primaire standpunt van [appellante] redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat zij meent dat artikel 11.1.b van het Pensioenreglement zodanig moet worden uitgelegd dat zij op grond van dat artikellid recht heeft op partnerpensioen. Ook de Stichting heeft haar primaire standpunt kennelijk zo opgevat. Tegen die achtergrond stond het het hof vrij om, in het kader van de uitleg van de grieven, bij de uitleg van genoemd artikellid en het bepalen van de reikwijdte daarvan, aan te knopen bij het daar gebruikte begrip “duurzame samenleving” en in verband daarmee de Stichting te verzoeken een schriftelijke toelichting op het pensioenreglement in het geding te brengen.
2.4. Nu de Stichting heeft laten weten dat een dergelijke toelichting niet beschikbaar is, verwijst het hof naar hetgeen in het tussenarrest is overwogen over de uitleg van “duurzame samenleving“ in artikel 11.1.b van het pensioenreglement.
Bij gebreke van een schriftelijke toelichting, zo overwoog het hof, zijn bij die uitleg in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen die het reglement tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het reglement is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het reglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
2.5. Het hof stelt vast dat in het betreffende deel van genoemd artikel (“tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat er direct voorafgaande aan de partnerrelatie sprake is geweest van een duurzame samenleving”) geen termijn is gesteld gedurende welke van een dergelijke samenleving sprake zou moeten zijn geweest, terwijl dat – op grond van artikel 11.1.b jo 1.4 sub 3 van het Pensioenreglement - wel het geval is ten aanzien van de situatie dat een samenlevingscontract is gesloten. Het hof acht, tegen die achtergrond, de uitleg dat alleen sprake kan zijn van een duurzaam gemeenschappelijke samenleving, indien het samenleven langer dan een bepaalde tijd heeft geduurd, niet juist, in die zin dat die uitleg naar objectieve maatstaven niet volgt uit de tekst van het reglement. Ook overigens heeft het hof geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de door de Stichting voorgestane interpretatie. De uitleg van de Stichting miskent bovendien dat een samenleving ook als duurzaam kan worden beschouwd indien deze wordt aangegaan met het oogmerk om langdurig te zijn. Dat, zoals in dit geval, door het overlijden van een van de samenwoners, aan de beoogde samenleving eerder een einde komt, kan daarom niet meebrengen dat daaraan het duurzame karakter komt te ontvallen.
2.6. De Stichting heeft onvoldoende aangevoerd om te rechtvaardigen dat aan de samenleving tussen [appellante] en [M.], zoals deze plaatsvond van 11 november 2002 tot 7 oktober 2003, het duurzame karakter ontbrak. De enkele omstandigheid dat partijen bij aanvang van de samenleving wisten dat [M.] ernstig ziek was, maakt dat niet anders, te meer omdat [appellante] voldoende heeft toegelicht dat rond november 2002 nog vooruitzicht bestond op herstel door een medische ingreep. Het hof concludeert daaruit dat tussen [appellante] en [M.] sprake was van een duurzame samenleving als bedoeld in artikel 11.1.b van het Pensioenreglement.
2.7. Aldus slaagt grief 2, gericht tegen de door de kantonrechter aan artikel 11.1.b. van het Pensioenreglement gegeven uitleg. Aan een bespreking van de hardheidsclausule komt het hof niet meer toe.
2.8. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de vorderingen van [appellante], voor zover gericht op het betalen van een partnerpensioen en wettelijke rente, worden toegewezen. De onderbouwing van buitengerechtelijke kosten door een ongespecificeerde declaratie van de advocaat van [appellante] is onvoldoende, zodat de vordering tot betaling van die kosten zal worden afgewezen. De Stichting zal worden verwezen in de proceskosten in beide instanties.
- vernietigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt de Stichting tot betaling aan [appellante] van een partnerpensioen vanaf 7 oktober 2007, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de Stichting in de proceskosten, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 243,98 aan verschotten en € 400,-- aan salaris en in hoger beroep op € 347,98 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en J.C. Toorman, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.