ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9340
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M. Gonggrijp-van Mourik
- B.F. de Poorter
- H.A. Holthuis
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep in het Acroniem-onderzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2007. De verdachte, die betrokken was bij het Acroniem-onderzoek, was samen met andere leden van de Hells Angels aangeklaagd voor deelname aan een criminele organisatie. Tijdens het politieonderzoek zijn echter inbreuken geconstateerd op de regelgeving omtrent geheimhoudersgesprekken tussen verdachten en hun advocaten. De rechtbank had geoordeeld dat deze inbreuken het vertrouwen in de rechtspleging ondermijnden en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte en medeverdachten.
In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de rechtbank niet alleen op de grond van de grove inbreuken op het verschoningsrecht had moeten oordelen, maar ook op andere gronden die hij had aangevoerd. De raadsman stelde dat er nooit een redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte had bestaan en dat het dossier onbetrouwbaar was. Het Openbaar Ministerie heeft echter betoogd dat de verdachte geen belang had bij het hoger beroep, omdat de rechtbank al had geoordeeld dat het OM niet-ontvankelijk was.
Het hof oordeelde dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang had bij het hoger beroep, omdat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie al was vastgesteld. Het hof benadrukte dat het niet verplicht is om alle verweren van de verdediging te bespreken als de rechter al tot een conclusie komt die leidt tot niet-ontvankelijkheid. Uiteindelijk verklaarde het hof de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd.