ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.335/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij sloop- en bouwwerkzaamheden aan aangrenzende woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [ Appellant ] tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft onrechtmatige daad in het kader van sloop- en bouwwerkzaamheden die door [ Geïntimeerden ] zijn uitgevoerd aan hun woning, die grenst aan de woning van [ Appellant ]. De werkzaamheden, die in 2006 zijn gestart, hebben geleid tot schade aan de gemeenschappelijke muur en de woning van [ Appellant ]. Het hof heeft vastgesteld dat er scheuren in de gemeenschappelijke muur zijn ontstaan en dat de funderingen van beide woningen zijn verzakt.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende duidelijkheid is over de vraag of [ Geïntimeerden ] bij het uitvoeren van de werkzaamheden de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht hebben genomen. Er is een deskundigenbericht noodzakelijk om te beoordelen of de werkzaamheden onrechtmatig waren en of deze schade hebben veroorzaakt aan de woning van [ Appellant ]. Het hof heeft vragen geformuleerd die aan de deskundige(n) moeten worden voorgelegd, waaronder de kans op schade door de werkzaamheden en de mate van deskundigheid die van [ Geïntimeerden ] mocht worden verwacht.

De rechtbank had eerder de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat [ Geïntimeerden ] verwijtbaar onrechtmatig hebben gehandeld. Het hof verwijst de zaak naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de deskundige(n) en de te stellen vragen. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

zaaknummer 200.067.335/01
6 september 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ H ],
APPELLANT,
advocaat: mr. P. Feenstra te Zoetermeer,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE 2 ],
beiden wonende te [ Land ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. W.D. Vorstman te Amsterdam.
De partijen worden hierna [ Appellant ], [ Geïntimeerde 1 ] en [ Geïntimeerde 2 ] genoemd. [ Geïntimeerde 1 ] en [ Geïntimeerde 2 ] worden gezamenlijk [ Geïntimeerden ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 13 april 2010, hersteld bij exploot van 14 juni 2010, is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 432887 / HA ZA 09-2263 gewezen tussen hem als eiser en [ Geïntimeerden ] als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft [ Appellant ] dertien grieven tegen het vonnis aangevoerd, zijn eis gewijzigd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd zoals in de memorie staat vermeld.
Bij memorie van antwoord heeft [ Geïntimeerden ] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [ Appellant ] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep, met rente en nakosten.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis onder rov. 2.1 tot en met 2.9 feiten vastgesteld. De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen de rov. 2.4 en 2.8. Het hof zal daarmee rekening houden. Over de overige door de rechtbank opgesomde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende:
a. [ Appellant ] woont aan de [ adres ] te [ plaats ]. [ Geïntimeerden ] hebben in 2006 de aangrenzende woning aan de [ adres ] gekocht.
b. De woningen stammen uit omstreeks 1936 en worden gescheiden door een muur die gemeenschappelijk eigendom van partijen en mandelig is (hierna: de gemeenschappelijke muur). De keuken van [ Geïntimeerden ] grenst voor een gedeelte aan de woonkamer van [ Appellant ]. Dit gedeelte van de keuken wordt aangeduid als: de voorkeuken. Het overige gedeelte van de keuken steekt naar achteren uit en wordt aangeduid als: de achterkeuken.
c. Vanaf september 2006 hebben [ Geïntimeerden c.s ] sloop- en bouwwerkzaamheden in hun pand uitgevoerd.
d. In de gemeenschappelijke muur bevinden zich scheuren. De funderingen van de gemeenschappelijke muur, de achterkeuken van [ Geïntimeerden ] en de achtergevel van [ Appellant ] zijn verzakt.
e. Over de situatie ter plaatse zijn diverse rapporten en offertes uitgebracht. Onder meer heeft ing. [ ing. ] van Fugro Ingenieursbureau B.V. te Amsterdam (hierna: Fugro) in gezamenlijke opdracht van [ Geïntimeerde 1 ] en de echtgenote van [ Appellant ] een rapport uitgebracht op 11 maart 2009.
2.3 [ Appellant ] heeft diverse vorderingen ingesteld op grond van de stelling dat hij schade aan zijn woning heeft geleden door de sloop- en bouwwerkzaamheden die [ Geïntimeerden ] hebben uitgevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, onder meer op grond van haar overweging dat niet is komen vast te staan dat [ Geïntimeerden ] verwijtbaar onrechtmatig jegens [ Appellant ] hebben gehandeld en de rechtbank voorts geen aanleiding zag af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat beide partijen gelijkelijk bijdragen in de kosten van herstel. Hiertegen zijn de grieven gericht.
2.4 De grieven bevatten betogen van de strekking dat [ Geïntimeerden ] door de sloop- en bouwwerkzaamheden uit te voeren zoals zij die hebben uitgevoerd, onrechtmatig jegens [ Appellant ] hebben gehandeld. Voor het aannemen van onrechtmatigheid is nodig dat komt vast te staan dat [ Geïntimeerden ] bij het uitvoeren van de werkzaamheden niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht hebben genomen om te voorkomen dat schade aan de woning van [ Appellant ] zou ontstaan. Te denken valt aan de mogelijkheid dat geoordeeld moet worden dat van [ Geïntimeerden ] mocht worden verwacht dat zij zich voorafgaand aan de werkzaamheden en/of tijdens de werkzaamheden (beter) zouden vergewissen van de staat van de gemeenschappelijke muur en/of van de funderingen, in hun eigen woning en/of in de woning van [ Appellant ], en/of dat zij lichter gereedschap zouden gebruiken. Om dat te kunnen beoordelen is van belang dat meer duidelijkheid ontstaat over de vraag hoe groot de kans was dat de werkzaamheden van [ Geïntimeerden ] schade aan de woning van [ Appellant ] zouden veroorzaken, hoe ernstig die schade dan naar redelijke verwachting zou zijn en hoe bezwaarlijk het voor
[ Geïntimeerden ] geweest zou zijn anders te werk te gaan. Over dit alles acht het hof zich in dit stadium onvoldoende voorgelicht, mede gelet op de omstandigheid dat in het onderzoek van Fugro geen hierop gerichte vragen zijn betrokken. Bij het oordeel over de onrechtmatigheid kan ook van belang zijn welke mate van deskundigheid van [ Geïntimeerden ] mocht worden verwacht, gelet op hun opleiding en ervaring op het gebied van bouwkundige werkzaamheden.
2.5 De grieven bevatten voorts het betoog dat de sloop- en bouwwerkzaamheden schade aan de woning van [ Appellant ] hebben veroorzaakt, hetgeen [ Geïntimeerden ] betwisten. Dit betreft dus het causaal verband tussen hun handelwijze en de gestelde schade. Hierover heeft Fugro in het rapport van
11 maart 2009 bericht dat Fugro het met trillingen verwijderen van de tegels in de keuken ziet als een secundaire oorzaak van de schade en dat dit de katalysator vormde voor het ontstaan van een scheur ("scheur 2") in de gemeenschappelijke muur. Bij e-mailbericht van 18 maart 2009 heeft de onderzoeker van Fugro opgemerkt dat met het afbikken van de tegels door [ Geïntimeerde 1 ] een labiel evenwicht in een deel van de bouwmuur is verstoord. Indien deze bevindingen juist zijn, heeft de door Fugro bedoelde handelwijze van [ Geïntimeerde 1 ] schade aan de woning van [ Appellant ] veroorzaakt (hetgeen dus gelet op hetgeen hiervoor bij rov. 2.4 is overwogen, niet zonder meer meebrengt dat de handelwijze onrechtmatig was). [ Geïntimeerden ] hebben de juistheid van de bevindingen betwist. [ Appellant ] heeft gesteld dat ook andere werkzaamheden van [ Geïntimeerden ] (zoals het verwijderen van leidingen, het wegbreken van een tussenmuur en het dichtmetselen van een gat) schade hebben veroorzaakt.
Voor het vaststellen van het causaal verband en het begroten van de eventuele schade is niet alleen inzicht nodig in de vraag hoe de staat van de woning van [ Appellant ] zich na de werkzaamheden van [ Geïntimeerde 1 ] in werkelijkheid heeft ontwikkeld, maar ook is nodig dat onderzocht wordt hoe de staat van de woning van [ Appellant ] zich zou hebben ontwikkeld indien de handelwijze(n) van [ Geïntimeerde 1 ] wordt/worden weggedacht, met name of (ook) in dat geval de reeds voordien aanwezige verzakkingen en scheuren zouden zijn verergerd en zo ja, in welk tempo en in welke mate dat zou zijn gebeurd. Ook hierover acht het hof zich in dit stadium onvoldoende voorgelicht.
2.5 Gelet op het voorgaande acht het hof een deskundigenbericht noodzakelijk, uit te voeren door een of meer door het hof te benoemen deskundige(n). Deze deskundige(n) dient/dienen kennis te nemen van het gehele dossier en waarnemingen ter plaatse te doen. Aan de deskundige(n) kunnen vragen als de volgende worden gesteld:
a. Kunt u een nadere omschrijving geven van de door [ Geïntimeerden ] uitgevoerde werkzaamheden als bedoeld in rov. 2.4 van het vonnis van 20 januari 2010?
b. Kunt u een nadere omschrijving geven van de metselwerkzaamheden die [ Geïntimeerden ] hebben uitgevoerd?
c. Kunt u omschrijven hoe groot de kans was dat de werkzaamheden, zoals ze zijn uitgevoerd, schade zouden veroorzaken en hoe ernstig die schade zou zijn, een en ander naar redelijke verwachting ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden?
d. In hoeverre zijn [ Geïntimeerden ] bij het uitvoeren van de werkzaamheid onoplettend en onvoorzichtig geweest?
e. Indien [ Geïntimeerden ] beter anders te werk hadden kunnen gaan, wilt u die andere werkwijze dan omschrijven en daarbij vermelden hoeveel inspanning, tijd en geld die andere werkwijze zou hebben gekost?
f. Hebben de werkzaamheden van [ Geïntimeerden ] schade aan de woning van [ Appellant ] veroorzaakt? Zo ja, kunt u dan omschrijven welke van de werkzaamheden die schade heeft/hebben veroorzaakt en hoe die werkzaamheden die schade hebben veroorzaakt?
g. Kunt u omschrijven hoe de staat van de woning van [ Appellant ] zich heeft ontwikkeld? Zijn de reeds vóór de werkzaamheden van [ Geïntimeerden ] aanwezige verzakkingen en scheuren sindsdien verergerd en zo ja, in welk tempo en in welke mate?
h. Kunt u een inschatting geven van hoe de staat van de woning van [ Appellant ] zich zou hebben ontwikkeld indien [ Geïntimeerden ] de hun verweten werkzaamheden niet hadden verricht? Zouden de reeds vóór de werkzaamheden van [ Geïntimeerden ] aanwezige verzakkingen en scheuren (ook) in dat geval zijn verergerd en zo ja, in welk tempo en in welke mate zou dat zijn gebeurd?
i. Heeft u verdere opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van deze zaak?
2.6 Het hof zal de zaak thans eerst naar de rol verwijzen om partijen (eerst [ Appellant ], daarna [ Geïntimeerden ]) in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de persoon/personen van de deskundige(n) en de te stellen vragen. Partijen wordt verzocht te streven naar eenstemmigheid, met name waar het de persoon/personen van de deskundige(n) betreft. Mede gelet op de te verwachten kosten van een deskundigenbericht, wordt partijen bovendien in overweging gegeven opnieuw te trachten hun geschil in der minne te regelen.
2.7 Desgewenst kunnen partijen de deskundige ook vragen stellen over de wijze waarop de thans bestaande bouwtechnische problemen het beste kunnen worden opgelost en over de daaraan verbonden kosten. Mogelijk is dat niet nodig, omdat partijen het daarover al eens zijn.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 4 oktober 2011 voor een akte aan de zijde van [ Appellant ] in verband met rov. 2.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C. Toorman, en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 6 september 2011.