GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. H. Sluiter, te Amsterdam,
de stichting
STICHTING CENTRALE ADMINISTRATIE VOOR VOORZIENINGEN OP HET GEBIED VAN DE GEZONDHEIDSZORG- EN WELZIJNSZORG,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaat: mr. R.N.E Visser, te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden hierna [appellant] en CAV genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met vijf producties, ontvangen ter griffie van het hof op 12 mei 2011, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 19 augustus 2010 en 20 januari 2011 (het hof begrijpt dat kennelijk bedoeld is de beschikkingen gegeven op 26 augustus 2010 en 26 januari 2011) van de kantonrechter te Amsterdam, gegeven tussen CAV als verzoeker en [appellant] als verweerder.
Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof, de bestreden beschikkingen beroep zal vernietigen en CAV zal ontheffen van de bevoegdheid tot machtiging verkoop van de woonboot, alsmede CAV zal gelasten opgave te doen van alle in deze procedure gemaakte kosten, die ten laste van [appellant] zullen zijn of zullen worden gebracht, alsmede deze te vergoeden met rente en kosten. Een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van CAV in de kosten van het hoger beroep.
Bij brief van 28 juni 2011 heeft CAV het hof bericht dat de rechtbank haar toestemming heeft verleend om de woonboot af te laten voeren en de ligplaatsvergunning te verkopen.
De mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] mr. Sluiter het woord gevoerd. Namens CAV heeft [K.], beschermingsbewindvoerder bij CAV, het woord gevoerd.
Het hof heeft de zaak vervolgens aangehouden en partijen verzocht het hof nadere informatie over de zaak te doen toekomen.
Bij brief van 8 juli 2011 heeft het hof bij de kantonrechter nadere informatie over de gang van zaken bij de rechtbank opgevraagd. De kantonrechter heeft deze informatie bij schrijven van 27 juli 2011, dat in afschrift aan partijen is gezonden, aan het hof doen toekomen.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 16 augustus 2011. Bij die gelegenheid heeft namens [appellant] wederom mr. Sluiter het woord gevoerd. Namens CAV heeft mr. Visser het woord gevoerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
Mede op basis van hetgeen door de rechtbank in haar schrijven van 27 juli 2011 is bericht, stelt het hof de feiten in deze zaak als volgt vast.
2.1 [appellant] was eigenaar en vergunninghouder van een woonboot en ligplaats te Amsterdam.
2.2 [appellant] is in 2006 onder bewind gesteld bij de Stichting Centrale Administratie voor voorzieningen op het gebied van de gezondheidszorg- en welzijnszorg (hierna: CAV).
2.3 In oktober 2009 is een inbewaringstelling (IBS) afgegeven tot opname van [appellant] in een psychiatrische instelling. Vervolgens is een rechterlijke machtiging verleend die gold tot mei 2010. Vanaf 1 oktober 2009 is [appellant] opgenomen bij Mentrum Instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg (hierna: Mentrum). Op 7 december 2009 is hij geplaatst op een gesloten afdeling.
2.4 Bij brief van 21 oktober 2009 heeft [P.], inspecteur bij GGD Amsterdam, aan Stadsdeel West onder meer het volgende bericht over de woonboot van [appellant]:
“de boot bleek in dermate slechte conditie dat bewoning onverantwoord is. De op- en ombouw is zo slecht dat alles verzakt en enorme lekkages veroorzaakt. Ter plaatse zijn de stoppen er uit gedraaid om het stromende water geen kans te geven kortsluiting te veroorzaken. Bij een flinke wind of zware sneeuw bui is het denkbaar het dak instort. Het geheel is ook erg onhygiënisch.
M.i. is het dan ook wenselijk de bewoner andere (betere) woonruimte aan te bieden en deze boot af te voeren.”
Naar aanleiding van deze brief heeft Stadsdeel West contact opgenomen met CAV.
2.5 Bij brief van 29 oktober 2009 heeft CAV aan de kantonrechter gemeld dat de woonboot van [appellant] onbewoonbaar is verklaard door de GGD en heeft CAV toestemming gevraagd voor afvoer van de woonboot.
2.6 Naar aanleiding van het verzoek van CAV heeft de kantonrechter CAV om nadere informatie verzocht.
2.7 Bij brief d.d. 7 december 2009 heeft CAV aan de kantonrechter onder meer het volgende geschreven:
“aangezien de woonboot zwaar verwaarloosd is en onbewoonbaar volgens de GGD, wil het stadsdeel dat de stichting CAV als bewindvoerder van de heer [appellant] de boot laat afvoeren en slopen, eventueel in samenwerking met Mentrum. Dit is van groot belang omdat de onverzekerde boot nu onbewoond is.. Er is nu veel meer kans op vandalisme, schade, ook in verband met de weersomstandigheden. Omwonenden maken zich daarover zorgen en klagen bij het stadsdeel.”
2.8 De kantonrechter heeft telefonisch aan CAV meegedeeld dat eerst een beslissing van het Stadsdeel met betrekking tot de waarde van de ligplaatsvergunning moet worden verkregen.
2.9 Bij brief van 12 februari 2010 heeft CAV aan de kantonrechter onder meer het volgende bericht:
“(…) Wij hebben inmiddels de vergunning voor de woonboot van de heer [appellant] geregeld. De vergunning is verleend voor onbepaalde tijd.
(…)
Zoals bij u bekend is de woonboot zwaar verwaarloosd en onbewoonbaar verklaard volgens de GGD. Het stadsdeel wil dat de stichting CAV als bewindvoerder van de heer [appellant] de boot laat afvoeren en slopen, eventueel in samenwerking met Mentrum. Dit is van groot belang omdat de onverzekerde boot nu onbewoond is. Er is veel meer kans op vandalisme, schade, ook in verband met de weersomstandigheden. Omwonenden maken zich daarover zorgen en klagen bij het stadsdeel.”
2.10 Bij brief van 18 februari 2010 heeft de kantonrechter toestemming gegeven voor de afvoer van de woonboot en CAV verzocht maatregelen te nemen in verband met de ligplaats om te voorkomen dat deze zonder woonboot niet komt te vervallen.
2.11 Bij brief d.d. 24 februari 2010 heeft de sociaal verpleegkundige [B.], werkzaam bij Mentrum en lid van het acuut behandelteam van [appellant], aan zorginstelling Cordaan onder meer het volgende bericht over [appellant]:
“(…)
HUISVESTING:
Zijn woonboot is door de GGD Vangnet onbewoonbaar verklaard. Hierop is door zijn bewindvoerder CAV Amsterdam een onteigeningsprocedure begonnen om de boot weg te laten slepen. Omdat zijn ligplaatsvergunning niet in orde bleek heeft dat voor de nodige oponthoud gezorgd.
Thans zijn alle stukken rond en is de verwachting dat de uitspraak en daadwerkelijke afvoer en vernietiging van de woonboot snel zal geschieden. Hierop is cliënt formeel thuisloos geworden. Het behandelteam in de kliniek met ondersteuning van onderstaande zijn van mening dat cliënt niet meer zelfstandig kan wonen”
2.12 Per 25 februari 2010 is [appellant] naar een open afdeling geplaatst, met afbouw van zijn medicijnen.
2.13 Bij brief van 10 maart 2010 heeft CAV aan de kantonrechter toestemming verzocht om extra kosten te maken in verband met het afmeren van de woonboot en medegedeeld dat zij de woonboot niet laat afvoeren. CAV heeft daartoe onder meer het volgende geschreven:
“Zoals eerder aangegeven hebben wij de boot NIET laten afvoeren. Wij hebben ervoor gekozen om de woonboot af te meren door middel van een afmeersysteem. (…) Wij zijn van plan de woonboot te verkopen, inclusief de ligplaats. Mocht het zover komen dan zullen wij u t.z.t. hierover informeren.”
2.14 Op 16 maart 2010 heeft de kantonrechter middels een stempelbeschikking CAV toestemming gegeven om extra kosten te maken.
2.15 Per brief van 20 juli 2010 heeft CAV aan [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Wij hebben van de heer [B.] begrepen dat u gaat verhuizen en niet meer terug zal keren naar uw woonboot aan de [adres]. Wij zullen namens u de woonboot en bijbehorende ligplaatsvergunning verkopen.
(…)
Wanneer de vraagprijs is vastgesteld en er een koper is zal ik u opnieuw informeren.”
2.16 Bij brief d.d. 19 augustus 2010 heeft CAV aan de kantonrechter een machtiging tot verkoop van de woonboot verzocht.
2.17 Op 26 augustus 2010 heeft de kantonrechter middels een stempelbeschikking aan CAV toestemming verleend tot verkoop van de woonboot en ligplaats. [appellant] is niet opgeroepen dan wel gehoord omtrent het verzoek en een mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden.
2.18 Op 30 november 2010 heeft tussen CAV en [appellant] een gesprek plaatsgevonden waarbij CAV heeft aangegeven bezig te zijn met de verkoop en daartoe toestemming van de kantonrechter te hebben gekregen. [appellant] heeft tijdens dat gesprek aangegeven het niet eens te zijn met de verkoop van zijn woonboot.
2.19 Bij brief van 20 januari 2011 heeft CAV aan de kantonrechter verdere toestemming voor de verkoop verzocht. Daartoe heeft zij het volgende geschreven:
“In de bijlage treft u het koopcontract inzake de woonboot van de heer [appellant] bm-nummer [nummer].
De overeengekomen prijs is € 150.000,00.
Bij deze wil ik u verzoeken ons toestemming te verlenen akkoord te gaan met de verkoopprijs en de koopovereenkomst te tekenen.
(…)”
2.20 Op 26 januari 2011 heeft de kantonrechter middels een stempelbeschikking aan CVA de onder 2.19 verzochte toestemming verleend. [appellant] is niet opgeroepen dan wel gehoord omtrent het verzoek en een mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden.
2.21 Bij brief van 17 februari 2011 heeft de behandelend psychiater van [appellant], Barbier, aan CAV het volgende geschreven:
“Betreft: Annuleren verkoop ligplaats client [appellant]
(…)
Hierbij verklaar ik als behandelend psychiater, R.D. Barbier werkzaam bij Mentrum (Arkin), dat het voor client [appellant] het beste zou zijn om te werken naar terug keer naar zijn huis (woonboot).
Hierop doelen wij dat hij in de toekomst weer zelfstandig zou kunnen wonen en vragen wij u de verkoop van zijn ligplaats te annuleren.”
2.22 Vanaf 17 februari 2011 is [appellant] ambulant, met uitzicht op zelfstandig wonen.
2.23 Per 16 januari 2011 of 22 februari 2011 is de woonboot met ligplaats aan een derde verkocht. Woonboot en ligplaats zijn op 28 april 2011 geleverd. De koopsom ad € 150.000,-- is op de bankrekening van [appellant] gestort.
2.24 Omstreeks juli 2011 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) de uitkering van [appellant] ingetrokken, nadat zij door CAV op de hoogte was gesteld van het bedrag van € 150.000,-- dat op de rekening van [appellant] was gestort.
2.25 Per 4 augustus 2011 huurt [appellant] zelfstandige woonruimte van woningstichting Rochdale.
Ontvankelijkheid
3.1 In de eerste plaats is aan de orde of [appellant] in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. De beschikkingen waarvan beroep dateren van 26 augustus 2010 en 26 januari 2011. Het beroepschrift van [appellant] is eerst op 12 mei 2011 ter griffie van het hof ingekomen.
3.2 Nu [appellant] niet in de procedure in eerste aanleg is verschenen, geldt voor hem een appeltermijn van drie maanden, te rekenen van de dag van betekening van de uitspraak of van de dag dat de beschikking [appellant] bekend is geworden (artikel 358 lid 2 Rv).
3.3 Vast staat dat de uitspraak niet aan [appellant] is betekend. Voorts is naar ’s hofs oordeel genoegzaam aannemelijk geworden dat [appellant] eerst met de beschikkingen bekend is geraakt, nadat zijn raadsman deze beschikkingen heeft opgevraagd bij en ontvangen van de rechtbank te Amsterdam. Vervolgens heeft de raadsman van [appellant] toestemming verzocht aan CAV om de onderhavige procedure voor [appellant] te voeren, welke toestemming aanvankelijk niet werd verleend; eerst na tussenkomst van de president van de rechtbank heeft CAV toestemming verleend.
Nu het hoger beroep vervolgens binnen veertien dagen na dat moment is ingesteld, is het hoger beroep tijdig gedaan en kan [appellant] daarin worden ontvangen.
3.4 Met betrekking tot de bekendheid van [appellant] met de beschikkingen overweegt het hof overweegt nog het volgende. Vast staat dat [appellant] met betrekking tot de verzoeken van CAV niet is opgeroepen door de kantonrechter en dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Voorts blijkt uit een aantekening van de griffie op de beschikking van 26 augustus 2010 dat een kopie van de minuut op 26 augustus 2010 is verzonden aan de bewindvoerder. De beschikking van 26 januari 2011 vermeldt een dergelijke aantekening van de griffie niet. Een aanwijzing dat de griffie de beschikkingen op enig moment aan [appellant] heeft doen toekomen, ontbreekt. Al met al is er dus geen concrete aanwijzing dat [appellant] op enig moment vóór mei 2011 wist dat er met betrekking tot zijn woonboot een procedure bij de rechtbank Amsterdam aanhangig was, laat staan dat hem bekend was dat daarin op 26 augustus 2010 en 26 januari 2011 uitspraken zijn gedaan.
3.5 CAV heeft aangevoerd dat zij [appellant] op 30 november 2010, ruim drie maanden nadat de beschikking van 26 augustus 2010 was gegeven, in een gesprek heeft aangegeven bezig te zijn met de verkoop en dat zij daarvoor toestemming van de kantonrechter had gekregen. CAV heeft echter niet gesteld dat zij de beschikkingen (op enig moment) aan [appellant] ter hand heeft gesteld. Zelfs al zou het zo zijn dat CAV de bedoelde mededelingen aan [appellant] heeft gedaan, dan is daarmee nog niet voldaan aan het vereiste dat [appellant] in de zin van artikel 358 lid 2 Rv bekend is geworden met de beschikkingen. Daarbij is in aanmerking te nemen dat aan een dergelijke bekendheid hoge eisen moeten worden gesteld; de enkele globale kennisname van de inhoud van de beschikkingen is niet voldoende, nu er niet vanuit kan worden gegaan dat [appellant] bekend was met het aanhangig zijn van een procedure. Daarbij komt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant], die op dat moment nog verbleef in een psychiatrische instelling, uit de mededelingen van CAV heeft begrepen dat er op 26 augustus 2010 (en 26 januari 2011) rechterlijke beschikkingen waren genomen met betrekking tot zijn woonboot.
3.6 Ook heeft CAV aangevoerd dat op 13 januari 2011 de kleinzoon van [appellant] contact met CAV heeft opgenomen over de woonboot, en hij derhalve vanaf dat moment bekend mag worden geacht met de verkoop van de woonboot. Gebleken is echter dat [appellant] geen kleinzoon heeft, zodat dit telefoongesprek hoe dan ook irrelevant is.
Belang
3.7 CAV heeft als verweer opgeworpen dat [appellant] geen belang meer zou hebben bij zijn verzoek in hoger beroep, omdat de boot en de ligplaatsvergunning inmiddels zijn verkocht en dit hoe dan ook niet meer terug is te draaien.
3.8 Naar het oordeel van hof maakt de omstandigheid dat de woonboot en de ligplaatsvergunning inmiddels zijn verkocht, niet dat [appellant] bij zijn beroep geen belang meer heeft. Indien in hoger beroep zou worden geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte toestemming voor verkoop van de woonboot heeft verleend, kan dit leiden tot schadeplichtigheid van CAV jegens [appellant]. In dit verband is ook van belang dat [appellant] naar voren heeft gebracht dat hij thans geen bijstandsuitkering meer ontvangt, omdat er een groot bedrag op zijn rekening staat. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Inhoudelijk
3.9 Zoals hiervoor reeds is geconstateerd, heeft de kantonrechter [appellant] voorafgaand aan het nemen van de bestreden beschikkingen, niet gehoord. Ook is [appellant] niet in kennis gesteld van het verzoek van CAV aan de kantonrechter om toestemming te verlenen tot verkoop van de woonboot van [appellant]. Naar 's hofs oordeel zijn door deze gang van zaken de rechtspositie en de belangen van [appellant] op onaanvaardbare wijze aangetast. Het hof overweegt in dit verband dat de verkoop van de woonboot een zeer ingrijpende beslissing voor [appellant] betrof, nu hem hierdoor zijn woonruimte werd ontnomen. Het ingrijpende karakter van zo'n beslissing brengt mee dat de rechter bij een verzoek als het onderhavige, de onderbewindgestelde in beginsel dient op te roepen in de procedure en dient te horen over het verzoek. Het hof overweegt hierbij dat niet gebleken is dat [appellant] niet in staat was zijn wil te bepalen. Integendeel, vaststaat dat [appellant] op 30 november 2010 aan CAV heeft laten weten niet in te stemmen met de verkoop van de woonboot.
Reeds op deze grond dienen de bestreden beschikkingen te worden vernietigd.
3.10 Het recht op huisvesting is een elementair recht, ook wanneer het gaat om de huisvesting van een persoon die, al dan niet tijdelijk, in een psychiatrische instelling verblijft. Aan de rechterlijke beslissing om toestemming te verlenen tot verkoop van de woning (in casu: de woonboot) van een in een psychiatrische instelling verblijvende onderbewindgestelde, die immers leidt tot aantasting van diens recht op huisvesting, dienen dan ook hoge eisen te worden gesteld. Daarbij moet als uitgangspunt worden genomen dat alleen wanneer die verkoop, met het oog op alle betrokken belangen, redelijkerwijs noodzakelijk moet worden geacht, toestemming dient te worden verleend.
3.11 Naar 's hofs oordeel is in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk geworden dat verkoop van de woonboot en de bijbehorende ligplaatsvergunning van [appellant] noodzakelijk was.
In de eerste plaats stelt het hof vast dat van onbewoonverklaring van de woonboot in de zin van de wet of toepasselijke regelgeving geen sprake is geweest. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van intrekking of opzegging van de ligplaatsvergunning. Overigens is wel duidelijk dat de woonboot in zeer slechte staat verkeerde; onduidelijk is echter gebleven of er andere opties zijn onderzocht om aan de bezwaren van de GGD tegemoet te komen.
Voor het eerst ter zitting van 16 augustus 2011 is door CAV nog aangevoerd dat CAV veel klachten van omwonenden heeft gekregen over de woonboot. Hierover zijn verder geen gegevens verstrekt, zodat [appellant] zich hierover niet heeft kunnen uitlaten en het hof zich geen oordeel kan vormen. Het hof zal dan ook voorbij gaan aan deze stelling.
In de tweede plaats overweegt het hof dat in de procedure geen medische verklaring is overgelegd van een psychiater, waaruit is af te leiden dat ten tijde van het verlenen van toestemming voor verkoop van de woonboot [appellant], redelijkerwijs te verwachten was dat [appellant] niet meer zelfstandig kon wonen. CAV beroept zich in dit verband op gesprekken met de sociaal verpleegkundige [B.], waaruit haar duidelijk zou zijn geworden dat [appellant] niet meer zelfstandig zou kunnen wonen en verkoop van de woonboot was aangewezen. Deze zelfde [B.] heeft in een schrijven van 24 februari 2010 (zie bij r.o. 2.11), gericht aan Cordaan, laten weten dat 'het behandelteam in de kliniek met ondersteuning van ondergetekende' van mening is dat [appellant] niet meer zelfstandig kan wonen. De mening van een sociaal verpleegkundige acht het hof echter onvoldoende grondslag om het oordeel op te baseren, dat redelijkerwijs te verwachten is dat [appellant] in de toekomst niet meer zelfstandig zal kunnen wonen. Het hof tekent hierbij aan dat genoemde [B.] in een emailbericht van 21 juli 2011 heeft toegelicht dat de uitspraak dat [appellant] niet meer zelfstandig kon wonen, mede gebaseerd was op het feit dat zijn boot onbewoonbaar verklaard was door de GGD, zodat terugkeer naar zijn eigen boot volgens [B.] uitgesloten was. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, was van onbewoonbaarverklaring van de boot echter geen sprake.
In dit verband overweegt het hof ook dat het schrijven van [B.] van 24 februari 2010 niet is opgesteld met het doel de rechter te informeren over noodzaak van verkoop van de woonboot c.q. over de verwachting dat [appellant] in de toekomst nog zelfstandig zou kunnen wonen. De conclusie is derhalve dat aan dit schrijven niet de thans door CAV gewenste betekenis kan worden toegekend.
Het ontbreken van een verklaring van de behandelend psychiater van [appellant], voorafgaand aan het verlenen van toestemming voor verkoop van de woonboot, over de (on)mogelijkheid voor [appellant] om in de toekomst nog zelfstandig te kunnen wonen, knelt te meer, nu in de verklaring d.d. 17 februari 2011 van behandelend psychiater Barbier (zie r.o. 2.21) is vermeld dat het voor [appellant] het beste zou zijn om te werken naar terugkeer naar zijn woonboot en [appellant] wél in staat in de toekomst zelfstandig te wonen. Het hof constateert dat deze verklaring, gericht aan CAV, is opgesteld omstreeks het tijdstip van verkoop van de woonboot.
3.12 De conclusie uit het voorgaande is dat er onvoldoende grond was om toestemming te verlenen aan CAV om tot verkoop van de woonboot en ligplaats van [appellant] over te gaan. Ook om deze reden kunnen de beschikkingen van 26 augustus 2010 en 26 januari 2011 niet in stand blijven. Hiermee slagen de grieven van [appellant].
3.13 Naast vernietiging van de beschikkingen heeft [appellant] gevorderd dat CAV zal worden ontheven van de bevoegdheid tot machtiging van de verkoop van de woonboot. Bij die vordering heeft [appellant] echter geen belang meer, nu de woonboot reeds is verkocht en geleverd aan een derde. Bovendien heeft [appellant] ter zitting verklaard een huurwoning te hebben betrokken, waarmee hij niet ontevreden is.
Voorts heeft [appellant] verzocht dat CAV zal worden veroordeeld tot het doen van opgave van alle in deze zaak gemaakte kosten, die ten laste van [appellant] zijn gemaakt of zullen worden gemaakt ten aanzien van de verkoop van zijn woonboot. Voor dit verzoek is echter geen grond in het wettelijk systeem, zodat het hof die vordering zal afwijzen. Het hof merkt echter op dat CAV op grond van de wet verplicht is aan [appellant], ten overstaan van de kantonrechter, rekening en verantwoording af te leggen van het door haar gevoerde beheer (art. 1:445 lid 1 BW), zodat het hof ervan uitgaat dat CAV aan het verzoek van [appellant] zal voldoen.
Ook voor vergoeding van enige schade of kosten door CAV aan [appellant], zoals door [appellant] gevorderd, leent de onderhavige procedure zich niet.
Slotsom
3.14 De beschikkingen zullen worden vernietigd en CAV zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
vernietigt de beschikkingen van de kantonrechter te Amsterdam van 26 augustus 2010 en 26 januari 2011;
veroordeelt CAV in de kosten van het hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op
€ 284,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.H. de Bock,
J.C. Toorman en W.J. Noordhuizen en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 18 oktober 2011.