ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6559

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.981-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante, die samen met haar echtgenoot in 2008 was toegelaten tot deze regeling. Appellante, geboren in 1971 in Turkije, heeft drie minderjarige kinderen en ontvangt een WWB-uitkering. De rechtbank had eerder de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd tot juli 2012, maar appellante heeft niet voldaan aan haar verplichtingen, waaronder de sollicitatieplicht. Ondanks haar stellingen over psychische klachten en taalproblemen, oordeelde het hof dat deze omstandigheden haar niet ontsloegen van haar inspanningsverplichting. Het hof concludeerde dat appellante toerekenbaar tekort is geschoten in het actief meewerken aan de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder had appellante herhaaldelijk gewezen op haar verplichtingen, maar zij heeft geen medische verklaring overlegd die haar arbeidsongeschiktheid onderbouwde. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen appellante kunnen worden aangerekend en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de schuldsaneringsregeling was beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 31 mei 2011 in de zaak met
zaaknummer 200.084.981/01 van:
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante is bij op 4 april 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 maart 2011 met insolventienummer R 08/313, waarbij ten aanzien van appellante de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd, zoals in het dictum van genoemd vonnis uiteengezet.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 17 mei 2011. Bij die behandeling is appellante verschenen, bijgestaan door mr. Visser voormeld. Namens de bewindvoerder is B verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank bij genoemd vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellante overeenkomstig artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet (Fw.) tussentijds beëindigd, daar zij – samengevat – niet heeft voldaan aan haar informatie- en sollicitatieverplichting.
2.2. Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag van 9 mei 2011 aan het hof doen toekomen. Appellante heeft van dit verslag kennis genomen.
2.3. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1. Appellante – geboren 1971 te Turkije, is gehuwd met T. Zij hebben samen drie kinderen van 17, 11 en 10 jaar oud. Zij ontvangen een WWB-uitkering.
Appellante is samen met T op 21 oktober 2008 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Bij vonnis van 30 maart 2010 heeft de rechtbank de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd met negen maanden tot juli 2012.
De schulden van appellante en T zijn blijkens het proces-verbaal van de verificatievergadering op 11 februari 2010 vastgesteld op € 32.761,98.
2.3.2 Appellante heeft gesteld dat zij enigszins tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, maar dat dit niet zo ernstig is dat dit tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou moeten leiden. Bovendien heeft zij zich wel naar vermogen ingespannen om aan haar verplichtingen te voldoen, aldus appellante. Zij heeft daaromtrent het volgende aangevoerd.
Appellante heeft ernstige psychische klachten, die haar belemmeren in haar mogelijkheden om te werken. Bovendien heeft zij de zorg voor het huishouden met drie minderjarige kinderen en gaat zij sinds 2008 drie dagen per week naar school in verband met haar inburgeringscursus. Zij heeft zich echter naar vermogen ingezet en heeft mondeling beperkt gesolliciteerd. Verder wilde zij zich bij een uitzendbureau inschrijven, maar daar werd zij geweigerd omdat zij onvoldoende de Nederlandse taal beheerste.
Voorts heeft appellante gesteld dat de bewindvoerder van alles op de hoogte was. Voor zover de bewindvoerder niet de benodigde informatie heeft, komt dit volgens appellante door miscommunicatie omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is. Bovendien kon zij het kantoor van de bewindvoerder telefonisch niet goed bereiken; is zij niet in staat een e-mail of brief te sturen door eerdergenoemde taalproblemen; heeft zij geen geld om een derde in te schakelen om haar te helpen en had de budgetbeheerder van appellante en T de bewindvoerder moeten informeren. Appellante is van mening dat haar van het niet informeren van de bewindvoerder ter zake dan ook onvoldoende een verwijt kan worden gemaakt.
Appellante heeft tot slot gesteld dat zij haar best heeft gedaan te sparen voor haar schuldeisers en zich naar vermogen heeft ingezet en dat het daarom onredelijk hard zou zijn als zij niet de kans krijgt de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
2.4 Het hof stelt voorop dat de in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) opgenomen doelstelling erop neer komt dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt.
2.5 Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is ook het hof van oordeel dat appellante toerekenbaar tekort is geschoten in het actief meewerken aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Appellante is meermalen door de bewindvoerder op haar verplichtingen gewezen. Op 16 maart 2010 heeft bovendien een zitting plaatsgevonden, waarbij gewezen is op het nakomen van de sollicitatieplicht en het gevraagd en ongevraagd informeren van de bewindvoerder. Appellante heeft toen nog een kans gekregen met het oog waarop de looptijd van de schuldsaneringsregeling is verlengd.
Zij heeft echter sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling ondanks herhaaldelijk daarop te zijn gewezen niet aan haar sollicitatieverplichting voldaan noch heeft zij met enige medische verklaring aangetoond dat zij tot werken niet in staat is. Dat zij mondeling beperkt heeft gesolliciteerd en afgewezen is bij een uitzendbureau, is evenmin met stukken onderbouwd. De omstandigheid dat zij de Nederlandse taal nauwelijks machtig is, de zorg heeft over de kinderen en het huishouden, ontslaat haar niet van haar verplichting om zich maximaal in te spannen betaalde arbeid te zoeken. Hiervan is echter niet gebleken.
Dat appellante zich mogelijk mede door een taalachterstand niet in staat heeft geacht volledig te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, komt voor haar risico en rekening. Appellante draagt immers zelf – al dan niet onder het inroepen van hulp van derden wanneer zij taalproblemen ondervindt – de verantwoordelijkheid voor het welslagen van de op haar van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling. Mocht zij onoverkomelijke problemen ondervinden in de nakoming van haar verplichtingen dan had het op haar weg gelegen uit eigen beweging contact hierover op te nemen met de bewindvoerder. Van een tekortschieten van de bewindvoerder in deze is het hof overigens niet gebleken.
2.6 Genoemde tekortkomingen kunnen appellante worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en M.P. van Achterberg en uitgesproken ter openbare terecht¬zitting van het hof van 31 mei 2011 in tegen¬woordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.