ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6539
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- G.H. van Asperen
- R.E. de Winter
- M. Gonggrijp-van Mourik
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van vervolgingsbeslissing door het openbaar ministerie wegens schijn van belangenverstrengeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een ambtenaar, een opsporingsambtenaar van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, door hem een omhooggestoken middelvinger te tonen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 220,-, met vervangende hechtenis van 4 dagen bij gebreke van betaling.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vervolgingsbeslissing was genomen door een politieparketsecretaris die een directe collega van de aangever was, wat de schijn van vooringenomenheid wekte. Dit zou in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof oordeelde dat de politieparketsecretaris, hoewel bevoegd om te vervolgen, in dit geval niet had kunnen voorkomen dat de schijn van belangenverstrengeling werd gewekt. Daarom verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep op 2 september 2010 en 14 september 2011. Het arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de ondertekening van de griffier. De zaak benadrukt het belang van een onpartijdige vervolging en de noodzaak om schijn van belangenverstrengeling te vermijden in strafzaken.