ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8054
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs van te goeder trouw zijn
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [ Appellant ] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Alkmaar afgewezen op 9 december 2010. De appellant, een 58-jarige man, had een aanzienlijke schuld aan achterstallige alimentatie en stelde dat zijn inkomen aanzienlijk was gedaald, wat hem genoodzaakt had om zijn werkzaamheden te reduceren. Hij was eerder directeur/grootaandeelhouder van een vennootschap, maar had zijn functie en inkomen zien afnemen door persoonlijke omstandigheden, waaronder een burn-out.
Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. De enkele verklaring van zijn huisarts werd als onvoldoende beschouwd om zijn standpunt te onderbouwen. Het hof merkte op dat de appellant geen inzicht had gegeven in de reden van zijn schulden en dat hij geen objectieve documentatie had over zijn ziekte en arbeids(on)geschiktheid. Bovendien had hij geen hulp gezocht sinds april 2010, wat zijn situatie verder bemoeilijkte.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat er onvoldoende omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden, en het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellant werd geïnformeerd dat hij binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie kon instellen.