ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.898-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs van te goeder trouw zijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [ Appellant ] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder door de rechtbank Alkmaar afgewezen op 9 december 2010. De appellant, een 58-jarige man, had een aanzienlijke schuld aan achterstallige alimentatie en stelde dat zijn inkomen aanzienlijk was gedaald, wat hem genoodzaakt had om zijn werkzaamheden te reduceren. Hij was eerder directeur/grootaandeelhouder van een vennootschap, maar had zijn functie en inkomen zien afnemen door persoonlijke omstandigheden, waaronder een burn-out.

Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. De enkele verklaring van zijn huisarts werd als onvoldoende beschouwd om zijn standpunt te onderbouwen. Het hof merkte op dat de appellant geen inzicht had gegeven in de reden van zijn schulden en dat hij geen objectieve documentatie had over zijn ziekte en arbeids(on)geschiktheid. Bovendien had hij geen hulp gezocht sinds april 2010, wat zijn situatie verder bemoeilijkte.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat er onvoldoende omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden, en het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellant werd geïnformeerd dat hij binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie kon instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 8 februari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.078.898/01 van:
[ Appellant ],
wonende [ adres ],
[ postcode ] [ woonplaats ],
APPELLANT,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Zwaag, gemeente Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant – [ Appellant ] - is bij per fax op
17 december 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Alkmaar van 9 december 2010 met rekestnummer 124070/FT-EA 10.803, waarbij het verzoek van [ Appellant ] tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 25 januari 2011. Bij die behandeling is [ Appellant ] verschenen, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep vermelde gronden het verzoek van [ Appellant ] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [ Appellant ] op basis van de summiere overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting niet aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. Met name is, volgens de rechtbank, door [ Appellant ] onvoldoende aangetoond dat hem geen verwijt valt te maken ten aanzien van de aanzienlijke terugval van zijn inkomen.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. [ Appellant ] is een man van 58 jaar. Hij was gehuwd met mevrouw Kramer. Zij zijn sinds 2002 niet meer samen en hun huwelijk is in 2006 ontbonden. De alimentatie voor zijn ex-echtgenote is bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 17 maart 2009 met ingang van 29 maart 2006 vastgesteld op € 2.345,- per maand. [ Appellant ] heeft een nieuwe partner, mevrouw [ H ]. Hij woonde samen met haar, maar staat sinds 8 september 2010 alleenstaand ingeschreven op het adres op de [ adres ] te [ woonplaats ] voornoemd.
[ Appellant ] was directeur/grootaandeelhouder (DGA) van [ X ] B.V., welke vennootschap houdster is van de aandelen van [ Appellant ] [ Y ] B.V. (hierna: [ Appellant ] BV). Deze B.V. had aandelen in een maatschap, [ H ] Accountants. De winst uit de maatschap vloeide in [ Appellant ] BV, welke BV een managementfee uitkeerde aan [ X ] B.V., die vervolgens het salaris van [ Appellant ] uitbetaalde. Per 1 januari 2008 is [ Appellant ] voor rekening van [ Appellant ] BV als zelfstandige gaan werken, handelend onder de naam “[ L ] Accountants”. Sinds 2 oktober 2008 is mevrouw [ H ] voornoemd, enig aandeelhouder van [ X ] B.V. [ Appellant ] is nog wel bestuurder. [ Appellant ] werkt thans ongeveer acht uur per week en verdient, volgens de loonstrook van oktober 2010 € 650,- netto per maand.
2.2.2. De totale schuldenlast van [ Appellant ] bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e, thans sub f, Fw op 1 november 2010 € 85.325,57, bestaande uit onder andere een schuld aan de Belastingdienst van € 16.896,- en onderstaande alimentatievordering. De ex-echtgenote van [ Appellant ] heeft op 19 oktober 2010 een verzoek tot faillietverklaring van [ Appellant ] ingediend vanwege, kort samengevat, haar vordering tot betaling van achterstallige alimentatie ad € 66.706,57.
2.2.3. [ Appellant ] heeft gesteld dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het gerechtshof Amsterdam is in haar beschikking van 17 maart 2009 uitgegaan van een te hoog (ingeschat) inkomen. [ Appellant ] heeft gesteld dat uitgegaan dient te worden van een gemiddeld inkomen over de jaren 2007-2009 van € 18.300,- bruto per jaar, waar het hof is uitgegaan van een jaarinkomen van € 96.464,-. [ Appellant ] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de bij de verzoek schuldsanering gevoegde inkomensstukken. [ Appellant ] heeft zo goed mogelijk geprobeerd te voldoen aan de opgelegde alimentatieplicht en zijn overige betalingsverplichtingen, maar stelt thans te lijden aan een burn-out. Hij kan niet veel meer werken. Hij is geen DGA meer en de aandelen van [ X ] B.V. zijn in handen van zijn partner. [ X ] B.V. heeft besloten [ Appellant ] BV te verkopen en de cliëntenportefeuille is per 1 april 2011 verkocht. Voorts staat het kantoorpand thans te koop. Volgens [ Appellant ] gaat het bedrijf wel door, met een enigszins gedaalde omzet. De personeelskosten zijn gedaald, doordat [ Appellant ] niet meer dan vier uur per week kan werken. Hij is, naar eigen zeggen, stuk geprocedeerd en kan niet meer.
De arbeidsongeschiktheidsverzekering die [ Appellant ] had afgesloten, biedt geen soelaas, omdat deze niet meer uitkeert dan 70% van het laatstverdiende loon, hetgeen volgens [ Appellant ] nihil is. [ Appellant ] heeft ter zitting gesteld dat hij sinds april 2010 niet meer kan werken na eerst een griep gehad te hebben. Hij is in april 2010 naar de huisarts geweest. Daarna heeft hij geen hulp meer gezocht, omdat hij hier geen heil van verwacht. Zijn partner zorgt thans hoofdzakelijk voor zijn levensonderhoud. [ Appellant ] ziet het niet meer zitten en verzoekt toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.
2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating
tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar ingevolge artikel 288 lid 1 sub b Fw voldoende aannemelijk dient te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder is geweest. Naar het oordeel van het hof heeft [ Appellant ] een en ander onvoldoende aangetoond, in welk verband wordt overwogen dat [ Appellant ] – gelet op de zeer hoge schuld aan achterstallige alimentatie die is ontstaan - zijn standpunt dat hij genoodzaakt was werkzaamheden af te stoten waardoor zijn inkomen tot een minimum beperkt is onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd of op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt. Een enkele verklaring van de huisarts van [ Appellant ] van 17 maart 2010, waarin wordt vermeld dat hem wordt aangeraden zijn werkzaamheden te reduceren, is daartoe volstrekt onvoldoende. Voorts heeft [ Appellant ] geen inzicht gegeven in het ontstaan en de reden van het onbetaald blijven van de schuld aan de Belastingdienst van ongeveer € 17.000,-.
Nog daargelaten dat door [ Appellant ] niet is aangetoond dat de schulden te goeder trouw zijn aangegaan, heeft hij bovendien nagelaten inzicht te geven in zijn ziekte en arbeids(on)geschiktheid door middel van objectieve documentatie. Sinds april 2010 heeft hij geen arts meer bezocht en ook andere hulp heeft hij niet gezocht. Dit brengt tevens mee dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [ Appellant ] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
Een en ander brengt mee dat het toelatingsverzoek zal worden afgewezen. Er is onvoldoende van omstandigheden gebleken die een ander oordeel rechtvaardigen.
2.4. Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en M.P. van Achterberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
8 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.