ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7871
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens boedelachterstand en nieuwe schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante, die op 3 februari 2011 in hoger beroep was gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2011. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder het verlenen van een schone lei, omdat appellante een boedelachterstand had laten ontstaan en nieuwe bovenmatige schulden had opgebouwd. Het hof heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende had meegewerkt aan de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en dat haar voorstel om de schulden in te lopen niet concreet genoeg was onderbouwd met stukken.
Appellante voerde aan dat haar situatie was verbeterd, omdat haar zoon nu een baan had en zij zelf ook een inkomen had. Desondanks oordeelde het hof dat de tekortkomingen van appellante in het nakomen van haar verplichtingen ernstig en verwijtbaar waren. Het hof concludeerde dat het niet aannemelijk was dat appellante de schulden en de boedelachterstand voor het einde van de schuldsaneringsregeling zou kunnen inlopen, zelfs niet bij een verlenging van de regeling. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder het verlenen van een schone lei.
De uitspraak benadrukt het belang van actieve medewerking van de schuldenaar aan de schuldsaneringsregeling en de noodzaak om concrete voorstellen te doen voor het aflossen van schulden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei werd gehandhaafd.