ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3970

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.993/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van ABN AMRO Bank N.V. op rekeninghouder na frauduleuze overboeking

In deze zaak vorderde ABN AMRO Bank N.V. van de appellant, een rekeninghouder, een bedrag van € 9.085,= na een frauduleuze overboeking van € 7.900,= op 8 maart 2004. De appellant had de bank geïnformeerd dat hij de betalingsopdracht niet had gegeven, waarna de bank het bedrag had gecrediteerd. De appellant had echter geen gehoor gegeven aan de sommatie van de bank om het bedrag terug te betalen. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering toegewezen, maar de appellant ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof oordeelde dat de vordering van ABN AMRO gegrond was op onverschuldigde betaling, aangezien er geen geldige titel voor de overboeking naar de rekening van de appellant bestond. De appellant voerde aan dat hij niet in staat was om over zijn rekening te beschikken vanwege verlies van zijn bankpas, maar het hof verwierp dit verweer omdat de appellant zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwees de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. E.C. Ramdihal te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.L. Polak te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 11 juni 2010 is appellant (hierna: [appellant]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 424175 / HA ZA 09-1070 gewezen tussen hemzelf als opposant / gedaagde in een verstekzaak en geïntimeerde (hierna: ABN AMRO) als geopposeerde / eiseres in die verstekzaak, en uitgesproken op 17 maart 2010.
[appellant] heeft bij memorie twee grieven geformuleerd en toegelicht, met conclusie, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, het verzet van [appellant] tegen het bij verstek gewezen vonnis van 16 mei 2007 (zaak-/rolnummer 367935 / HA ZA 07-1137) gegrond zal verklaren en met vernietiging van ook dit vonnis de vorderingen van ABN AMRO alsnog zal afwijzen, met uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van ABN AMRO in de kosten van de beide instanties.
ABN AMRO heeft bij memorie op de grieven geantwoord met conclu¬sie, kort gezegd, tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens is arrest gevraagd. Het hof zal oordelen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Aangezien deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
(i) ABN AMRO, een bankinstelling, heeft op 8 maart 2004 ter uitvoering van een betalingsopdracht € 7.900,= overgeboekt van een bij haar aangehouden rekening ten name van [M.]E. (hierna: M.) naar een eveneens bij haar aangehouden rekening van [appellant].
(ii) (M.) heeft ABN AMRO kenbaar gemaakt dat de betalingsopdracht niet door haar is gegeven. ABN AMRO heeft de rekening van (M.) weer voor € 7.900,= gecrediteerd.
(iii) Door een kasopname en diverse opnames bij geldautomaten is op 8 en 9 maart 2004 in totaal € 6.260,= van de rekening van [appellant] opgenomen.
(iv) ABN AMRO heeft [appellant] bij brief van 31 augustus aansprakelijk gesteld voor het aan (M.) vergoede bedrag vermeerderd met 10% rente- en afwikkelingskosten, derhalve € 8.690,=. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie dit bedrag aan ABN AMRO te betalen.
3. Beoordeling
3.1 In deze procedure vordert ABN AMRO dat [appellant] wordt veroordeeld haar in hoofdsom € 9.085,= te betalen, zijnde het bedrag van € 7.900,= plus (inmiddels) € 1.185,= aan rente en afwikkelingskosten, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Deze vordering is blijkens de inleidende dagvaarding gebaseerd op onverschuldigde betaling in de zin van art. 6:203 BW.
3.2 De vordering is in eerste aanleg bij verstek toegewezen (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten en eventuele nakosten), waartegen [appellant] in verzet is gekomen. In de verzetprocedure heeft [appellant] aangevoerd, samengevat, dat hij eerst door de betekening van het verstekvonnis van de zaak op de hoogte is geraakt, dat hij in 2004 aangifte had gedaan van verlies van zijn porte-monnaie met daarin zijn bankpas en vervolgens ook zijn rekening heeft laten blokkeren, dat hem bij het aanvragen van een nieuwe bankpas is verteld dat er met zijn rekening was gefraudeerd, en dat hij niet degene is geweest die het op zijn rekening bijgeschreven bedrag weer heeft opgenomen.
3.3 In het nu bestreden vonnis is overwogen dat ABN AMRO op 8 maart 2004 niet zelf een betaling aan [appellant] heeft verricht, zodat van (terugvordering wegens) onverschuldigde betaling geen sprake kan zijn. Vervolgens heeft de rechtbank, ambtshalve de rechtsgronden aanvullend, geoordeeld dat [appellant] ongerechtvaardigd is verrijkt, als bedoeld in art. 6:212 BW, terwijl diens stellingen geen succesvol beroep op het tweede lid van die wetsbepaling opleveren. [appellant] is in verzet veroordeeld tot vergoeding van het bedrag van zijn verrijking, zijnde € 7.900,=, met (na)kosten.
3.4 Met zijn eerste grief klaagt [appellant] over het ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden van de vordering, mede omdat de rechtbank volgens [appellant] niet of onvoldoende de feiten heeft weergegeven die vastgesteld moeten kunnen worden om de vordering op de door de rechtbank gekozen grond te kunnen toewijzen.
3.5 De grief slaagt. De inleidende dagvaarding is onmiskenbaar toegespitst op een tekortkoming in de rechtsverhouding tussen ABN AMRO en [appellant] als rekeninghouder, hierin gelegen dat de laatste niet heeft voldaan aan zijn verbintenis terug te betalen hetgeen ABN AMRO hem onverschuldigd heeft betaald. Gelet op de devolutieve werking van het appel is thans de vraag aan de orde of de vordering van ABN AMRO op die grond toewijsbaar is. Tussen partijen is niet in geschil dat een geldige titel voor overmaking van het bedrag van € 7.900,= naar de rekening ten name van [appellant] niet heeft bestaan.
3.6 Het verweer van [appellant] tegen deze vordering komt er op neer dat hij ten tijde van de bijboeking en de daarop volgende geldopnames niet over zijn eigen rekening heeft kunnen beschikken. Tijdens en naar aanleiding van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen heeft ABN AMRO dit weersproken door er op te wijzen, kort gezegd, dat er bij haar niets bekend is van het blokkeren van de rekening van [appellant] of van verlies of diefstal van diens bankpas, terwijl er via die rekening nog enige tijd normaal betalingsverkeer is geweest, onder meer salarisbetalingen en een kasopname in de maand juni 2004.
3.7 Na deze gemotiveerde betwisting heeft [appellant] nagelaten zijn stellingen nader te onderbouwen. Daarom moet zijn verweer, aldus te begrijpen dat zijn tekortkoming, gelegen in het niet terugbetalen van hetgeen hem onverschuldigd werd betaald, hem niet valt toe te rekenen, bij gebrek aan voldoende onderbouwing worden verworpen.
3.8 De bij inleidende dagvaarding ingestelde vordering van ABN AMRO dient derhalve te worden toegewezen, zodat het slagen van de eerste grief niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak kan voeren. Bij deze stand van zaken behoeft de tweede grief geen afzonderlijke bespreking.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten, en begroot die kosten, voor zover tot heden in hoger beroep aan de kant van ABN AMRO gevallen op € 420,= voor verschotten en € 894,= voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en J. Wortel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2011.