ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.824/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot schuldsaneringsregeling in verband met het volgen van een opleiding

In deze zaak heeft appellante, een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had geoordeeld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c van de Faillissementswet, omdat zij sinds kort een driejarige fulltime opleiding volgt. De rechtbank was van mening dat het niet aannemelijk was dat appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen en dat zij zich voldoende zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar schulden waren ontstaan door een gebrek aan inzicht in haar financiële situatie en dat zij in het verleden nooit een vast contract had gehad.

Tijdens de zitting van 4 januari 2011 heeft appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij op aandringen van de gemeente een MBO-opleiding voor Pedagogisch Medewerker was gaan volgen. Appellante stelde dat zij na het afronden van haar opleiding in een betere positie zou verkeren om aan haar schulden te voldoen. Het hof overwoog dat de hoofdverplichting van de schuldsaneringsregeling is dat er zoveel mogelijk betaalde arbeid wordt verricht, en dat het volgen van een opleiding in deze context niet als een geldige reden voor ontheffing kan worden beschouwd. Het hof concludeerde dat appellante op dit moment niet in aanmerking kwam voor de schuldsaneringsregeling, maar dat zij in de toekomst opnieuw een verzoek kon indienen na het afronden van haar opleiding.

Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en benadrukte dat appellante de mogelijkheid had om later opnieuw een aanvraag in te dienen, waarbij de omstandigheden dan mogelijk gunstiger zouden zijn. De uitspraak werd gedaan op 18 januari 2011, en appellante heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 18 januari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.078.824/01 van:
[APPELLANTE],
wonende [adres],
[woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – hierna: [appellante] – is bij per fax op 15 december 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van
9 december 2010 met rekestnummer 122111/FT-EA 10.562, waarbij het verzoek van [appellante] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter zitting van
4 januari 2011. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door haar advocaat voornoemd. Tevens is verschenen de beschermingsbewindvoerder van [appellante], [X].
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellante]
afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw). Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat gelet op het feit dat [appellante] sinds kort een drie jaar durende fulltime opleiding volgt, het niet aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen en zich voldoende zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Een - door [appellante] verzochte - verlenging van de looptijd tot vijf jaar brengt volgens de rechtbank te veel risico’s met zich mee. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat indien de opleiding per direct zou worden stopgezet het onvermijdelijk is dat er nieuwe schulden ontstaan, hetgeen aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. [appellante] – geboren [datum] – is een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen. Op dit moment volgt [appellante] een MBO-opleiding Pedagogisch Medewerker. Zij ontvangt studiefinanciering.
2.2.2. De totale schuldenlast van [appellante] bedraagt blijkens de verklaring ex artikel 285 Fw op
7 juli 2010 € 21.842,13. Hieronder bevindt zich een schuld aan de Belastingdienst van € 9.654,- wegens teveel ontvangen huur- en kinderopvangtoeslag.
2.2.3. [appellante] heeft in hoger beroep betwist dat het niet aannemelijk is geworden dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal kunnen nakomen en dat zij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De schulden zijn volgens [appellante] ontstaan als gevolg van het feit dat zij weinig inzicht heeft in haar financiële situatie en geld ten behoeve van haar kinderen gemakkelijk heeft uitgegeven. [appellante] had weliswaar in het verleden diverse baantjes, maar nooit was er sprake van een vast contract, waardoor het voorkwam dat zij periodes geen inkomen had. Vanwege haar toenemende schuldenlast heeft [appellante] zich op 24 augustus 2009 aangemeld bij Plangroep Schuldhulpverlening. Op
28 september 2009 zijn haar goederen onder een beschermingsbewind gesteld. In het kader van de Wet Investering Jongeren heeft [appellante] deelgenomen aan een loopbaantraject bij de gemeente [M], waaruit naar voren kwam dat zij in haar toekomstige baan graag met kinderen zou willen werken. [appellante] stelt dat zij op aandringen van de gemeente – en met toestemming van Plangroep Schuldhulpverlening en de beschermingsbewindvoerder – zich daarom in januari 2010 heeft ingeschreven voor de 3-jarige MBO opleiding voor Pedagogisch Medewerker, niveau 3. Voordat zij zou beginnen in september 2010 met de opleiding ging het echter mis met het schuldhulpverleningstraject - de gemeente [M] wilde het beslag op het inkomen van [appellante] niet opheffen en de woningbouwvereniging stond op het punt een ontruiming aan te zeggen. Toen is besloten tot het indienen van een aanvraag voor de schuldsaneringsregeling. [appellante] meent dat er redenen zijn haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Zij heeft geen bezwaar tegen een verlenging tot vijf jaar, waardoor zij na het afronden van haar opleiding alsnog 2,5 jaar de tijd heeft de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Bovendien heeft zij op dit moment al enige inkomsten uit arbeid wegens schoonmaakwerk bij haar buurman, waarmee zij € 150,- per maand verdient. Tot slot voert [appellante] aan dat, nu zij ruim een jaar schuldhulpverlening heeft en dat haar goederen gedurende eenzelfde periode onder beschermingsbewind staan. Zij heeft laten zien dat zij in staat is de consequenties van een schuldsaneringsregeling te accepteren en aldus - mede doordat zij zeer gemotiveerd is – een goede kans van slagen heeft. De beschermingsbewindvoerder sluit zich grotendeels aan bij de stellingen van [appellante].
2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating
tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat een van de hoofdverplichtingen van de
schuldsaneringsregeling is dat er zoveel mogelijk betaalde arbeid wordt verricht zodat aan de crediteuren een zo groot mogelijk deel van hun vorderingen kan worden uitbetaald. Weliswaar kan de rechter-commissaris in bijzondere omstandigheden een ontheffing verlenen voor deze verplichting, maar de aard van de schuldsaneringsregeling staat er aan in de weg de vrijstelling te verlenen teneinde in de periode van de schuldsanering een opleiding te kunnen volgen. Dit wordt niet anders met een door [appellante] verzochte verlenging van de schuldsaneringsregeling van twee jaar. Evenmin doet hier aan af dat het initiatief tot het volgen van de opleiding niet gekomen is van [appellante] maar van de gemeente. Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellante] over enige tijd nogmaals een verzoek kan indienen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. In dit verband merkt het hof nog op dat een latere nieuwe aanvraag tegen het eind van haar opleiding de schuldsaneringsregeling feitelijk – gelet op hetgeen [appellante] al heeft voorgesteld - niet tot een veel langere duur zou behoeven te leiden, terwijl de dan – nagenoeg – voltooide opleiding geen belemmering meer zal behoeven te zijn. Gelet op het hierboven overwogen zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans,
S. Clement en J. Wortel en uitgesproken ter openbare terecht¬zitting van het hof van 18 januari 2011 in tegen¬woordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.