ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.000.423-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tussen Airline Hospitality Services B.V. en DR. EBERTZ & PARTNER OHG

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep van Airline Hospitality Services B.V. (AHS) tegen DR. EBERTZ & PARTNER OHG en andere verweerders. AHS had verzocht om een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot de aard van de tussen partijen overeengekomen vergoeding en de redelijkheid van het recht van AHS op het volle loon. Dit verzoek volgde op een eerdere procedure waarin AHS een vergoeding van € 1.420.044,03 vorderde, maar waarbij de rechtbank de vordering had afgewezen. Het hof had eerder bindende eindbeslissingen genomen over de relevante punten in de hoofdzaak, waardoor het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor als strijdig met de goede procesorde werd aangemerkt. Het hof oordeelde dat het doel van het voorlopig getuigenverhoor niet meer kon worden bereikt, aangezien de beslissingen in de bodemzaak al waren genomen. Het hof benadrukte dat het aan de rechter in de bodemzaak is om beslissingen te nemen op verzoeken van AHS om terug te komen op eerdere beslissingen. Uiteindelijk werd het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, zonder aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AIRLINE HOSPITALITY SERVICES B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
VERZOEKSTER,
advocaat: mr. J.P.A.M. van Balen te Amsterdam,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar Duits recht DR. EBERTZ & PARTNER OHG UNTERNEHMRNS- UND FINANZBERATUNG,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
2. [Verweerder 1],
wonende te [A] ([Land]),
3. [Verweerder 2],
wonende te [A] ([Land]),
4. [Verweerder 3],
wonende te [A] ([Land]),
5. de rechtspersoon naar Duits recht DR. EBERTZ & PARTNER GMBH,
gevestigd te Keulen (Duitsland),
6. de rechtspersoon naar Duits recht DORINT KONGRESS-HOTEL AM AIRPORT AMSTERDAM DR. EBERTZ KG,
gevestigd te Keulen (Duitsland)
VERWEERDERS,
advocaat: mr. R.J.M Hermans te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoekster wordt hierna AHS genoemd en verweerders worden tezamen [Verweerder] c.s. genoemd.
AHS heeft bij verzoekschrift met producties, dat op 6 september 2010 ter griffie van het hof is ingekomen, het hof verzocht te bevelen dat omtrent de in het sinds 8 april 2010 aangehouden verzoekschrift van 6 december 2007 vermelde feiten een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden.
Van AHS heeft het hof op 26 oktober 2010 nog nadere producties ontvangen.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 november 2010. Bij die behandeling waren [Verweerder] c.s. noch zijn gemachtigde aanwezig. Namens AHS heeft mr. J.P.A.M. van Balen, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd, aan de hand van aan het hof overlegde pleitnotities.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De beoordeling
2.1 In deze zaak gaat het om het volgende. Tussen [Verweerder] c.s.
en AHS is een overeenkomst tot stand gekomen voor het ontwikkelen van een hotel op een perceel grond te Schiphol-Oost. In verband met voortijdige beëindiging en de financiële afwikkeling van deze overeenkomst heeft AHS een procedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt. In die procedure (hierna: de hoofdzaak) vordert AHS onder meer betaling van een vergoeding van in hoofdsom € 1.420.044,03 van [Verweerder] c.s.
2.2 Bij vonnissen van 21 december 2005, 1 maart 2006 en 1 november 2006 heeft de rechtbank de vordering van AHS afgewezen. Van deze vonnissen is AHS bij het hof in hoger beroep gekomen.
2.3 Bij tussenarrest van 21 oktober 2008 heeft het hof [Verweerder] c.s. een bewijsopdracht verstrekt. Na getuigen te hebben gehoord, heeft het hof bij een tweede tussenarrest van 23 februari 2010 geoordeeld dat [Verweerder] c.s. niet zijn geslaagd in hun bewijsopdracht. Voorts heeft het hof in dit tussenarrest als volgt geoordeeld:
“2.14 Voor zover AHS heeft willen betogen dat de verschuldigdheid van haar vergoeding niet afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht, en dat mitsdien art. 7:411 BW niet van toepassing is, verwerpt het hof dat betoog. De stelling van AHS dat de 4%-vergoeding niet (alleen) strekt tot vergoeding voor de ontwikkelingsactiviteiten van AHS, maar de strekking heeft van een totaalvergoeding, waaronder die van een bemiddelingsvergoeding, verdraagt zich niet met haar eigen andersluidende stelling onder alinea 5 van haar memorie van grieven, dat zij “voor de projectonwikkeling/-management toen akkoord [is] gegaan met 4% omdat tevens een marktconforme vergoeding werd toegezegd voor de kamerbemiddeling en een vergoeding van 3% over de afkoopsom van het erfpachtrecht”. Ook overigens heeft AHS geen voldoende feiten gesteld die de conclusie wettigen dat partijen zijn overeengekomen dat de 4%-vergoeding verschuldigd is ongeacht volbrenging van de opdracht.
2.15 Gegeven de toepasselijkheid van art. 7:411 BW, is het de vraag of AHS – hetgeen op haar weg lag – voldoende concrete feiten heeft gesteld voor het oordeel dat zij recht heeft op het volle loon. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het betoog van AHS dat de beëindiging van de overeenkomst is toe te rekenen aan [Verweerder] c.s., is gemotiveerd betwist, en AHS heeft daarop geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die wijzen op de juistheid van haar betoog. (…)”
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat AHS slechts aanspraak kan maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Ter bepaling hiervan is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door partijen.
Hierna heeft het hof in een derde tussenarrest van 10 augustus 2010 geoordeeld dat een deskundige moet worden benoemd. De zaak is naar de rol verwezen voor uitlating partijen over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n).
2.4 Met het onderhavige verzoek van AHS tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wenst AHS getuigen te horen omtrent (1) de aard van de tussen partijen overeengekomen vergoeding en (2) de redelijkheid van het recht van AHS op het volle loon.
2.5 Het hof constateert dat op de beide punten waarover AHS getuigen wil horen, door de rechter in de bodemzaak reeds bindende eindbeslissingen zijn genomen. Het hof verwijst naar de overwegingen 2.14 en 2.15 van het tussenarrest van 23 februari 2010, als hiervoor geciteerd, waarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op de betreffende punten.
Gelet daarop moet het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor als thans door AHS gedaan is, worden aangemerkt als in strijd met de goede procesorde. Het belangrijkste doel van het voorlopig getuigenverhoor, het bieden van gelegenheid aan verzoeker tot het verkrijgen van opheldering omtrent de voor de aan te spannen procedure of reeds aanhangige procedure van belang zijnde feiten, zulks teneinde verzoeker in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen, kan immers niet meer worden bereikt.
2.6 Het hof merkt hierbij nog op dat het verzoek in wezen het doel heeft de juistheid van de beslissingen die de rechter in de bodemzaak heeft genomen, aan de orde te stellen. Zulks is echter in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het aan de rechter in de bodemzaak is om beslissingen te nemen op verzoeken van AHS om terug te komen op beslissingen die in die bodemzaak zijn genomen.
2.7 Het voorgaande wordt niet anders doordat AHS eerder, op 6 december 2007, eveneens een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft ingediend, waarbij tijdens de mondelinge behandeling van 8 april 2010, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, partijen overeengekomen zijn de behandeling van het verzoek aan te houden tot na het pleidooi en de uitspraak van een arrest in de hoofdzaak.
Slotsom
2.8 Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor zal worden afgewezen. Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.H. de Bock,
H.J.M. Boukema en M. Kremer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 januari 2011.