ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.313
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd over een minderjarige na adoptieprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een voogd voor de minderjarige [minderjarige]. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Utrecht verzocht om benoeming tot voogd over [minderjarige], die in 2005 in Haïti was geboren en sinds januari 2010 bij hem in Nederland verbleef. De rechtbank had op 29 april 2010 de stichting Nidos belast met de tijdelijke voogdij over [minderjarige]. De man was gehuwd met [A.], die op 11 januari 2010 was overleden, en had toestemming gekregen van de Minister van Justitie om [minderjarige] ter adoptie op te nemen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 6 januari 2011, heeft de man zijn verzoek herhaald, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting Nidos hun standpunten naar voren brachten. De Raad had aanvankelijk het verzoek van de man bestreden, maar tijdens de behandeling werd duidelijk dat de man in staat was om [minderjarige] een stabiele opvoedingssituatie te bieden. De stichting had de situatie van [minderjarige] goed gevolgd en concludeerde dat de man de opvoeding goed ter hand nam.

Het hof oordeelde dat de man voldoende aandacht, begeleiding en liefde kon bieden aan [minderjarige] en dat er geen aanzienlijke risico's waren in de opvoedingssituatie. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en benoemde de man tot voogd over [minderjarige], met ingang van de uitspraak. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het verzoek van de Raad om de stichting te belasten met de voogdij af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.071.313
(zaaknummer rechtbank 284839/ FA RK 10-1928)
beschikking van de familiekamer van 1 februari 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. J. Klopstra te Stadskanaal,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen "de raad".
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de stichting Nidos jeugdbescherming voor vluchtelingen,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen "de stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 29 april 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 juli 2010, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man wordt benoemd tot voogd over de minderjarige [minderjarige], verder te noemen “[minderjarige]”, geboren op [geboortedatum] 2005 te Port au Prince (Haïti), wonende bij de man te [adres], althans anders recht te doen zoals het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 september 2010, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De raad verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 2 september 2010 een brief van de stichting van 1 september 2010 waarin de stichting meedeelt geen verweerschrift in te dienen en bij haar standpunt te blijven dat de voogdij over [minderjarige] kan worden overgedragen aan de man;
- op 30 november 2010 een brief van mr. Klopstra van 25 november 2010 met als bijlage het rapport van 2 oktober 2010 van drs. B.M.J. Beelen, GZ-psycholoog.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2010 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is [...] verschenen. Namens de stichting is [...] verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 De man is op 2 september 1994 gehuwd met [A.], verder te noemen “[A.]”. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2 Op [geboortedatum] 2005 is [minderjarige] geboren. [minderjarige] heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
3.3 De Minister van Justitie heeft bij besluit van 23 juli 2008 aan de man en [A.] toestemming verleend tot het opnemen van [minderjarige] ter adoptie. Het Ministerie van Justitie heeft op 9 april 2010 de raad bericht dat in Haïti zich niemand gemeld heeft die met het gezag over [minderjarige] belast wil worden.
3.4 [A.] is op 11 januari 2010 overleden.
3.5 Vanwege de onhoudbare toestand in Haïti als gevolg van de zware aardbeving van 12 januari 2010 is in overleg met de bevoegde autoriteiten [minderjarige] versneld, en wel op 21 januari 2010, naar Nederland gekomen om de adoptieprocedure in Nederland verder af te wachten. [minderjarige] verblijft sinds 21 januari 2010 bij de man.
3.6 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 21 januari 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch, op verzoek van de raad, de stichting belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] en daarbij bepaald dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun mening kenbaar te maken ter zitting van de kinderrechter van woensdag 3 februari 2010 te 12.00 uur en dat de maatregel vervalt na verloop van 12 weken na de datum van de beschikking, tenzij voor het einde van deze termijn om een voorziening in het gezag over de minderjarige is verzocht.
3.7 Bij beschikking van 3 februari 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de beschikking van 21 januari 2010 bekrachtigd.
3.8 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 26 maart 2010, heeft de raad verzocht de stichting met de tijdelijke voogdij over [minderjarige] te belasten op grond van de artikelen 1:253q en 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.9 Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de man de rechtbank verzocht hem als voogd over [minderjarige] te benoemen.
3.10 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de stichting belast met de (tijdelijke) voogdij over [minderjarige].
4. De motivering van de beslissing
4.1 Op grond van artikel 8 van Verordening (EG) van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003, nr. 2201/2003 (ook wel genoemd Brussel II-bis Verordening) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffende [minderjarige], nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Dit brengt eveneens met zich dat op grond van artikel 2 juncto artikel 1 van het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen van 1961 (Haags Kinderbeschermingsverdrag) Nederlands recht toepasselijk is.
4.2 Het hof stelt met de rechtbank vast dat de moeder van [minderjarige] in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, zodat niet in het gezag van [minderjarige] is voorzien. Evenals de rechtbank beoordeelt het hof het verzoek van de raad op grond van de artikelen 1:253q lid 3 en 1:253r BW. Met de rechtbank beschouwt het hof het verzoek van de man om als voogd te worden benoemd over [minderjarige] als een verzoek om gebruik te maken van de ambtshalve bevoegdheid overeenkomstig artikel 1:253q lid 4 BW, nu de man niet wordt genoemd bij degenen die een verzoek als bedoeld in artikel 1:253q lid 2 en lid 3 kunnen indienen.
4.3 Evenals de rechtbank constateert de raad dat in het leven van de man in januari 2010 twee ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden: het overlijden van zijn echtgenote en de versnelde opname van adoptiefkind [minderjarige] bij de man thuis. Het overlijden van een partner en de opname van een adoptiefkind kunnen spanningen veroorzaken en kunnen het functioneren van een persoon beïnvloeden. In verband met deze ontwikkelingen achtte de rechtbank met de raad de situatie bij de man zeer fragiel; de rechtbank was van oordeel dat de situatie van de man niet voldoende stabiel was en dat er aanzienlijke risico’s bestonden die de man niet voldoende onderkende. Op grond daarvan achtte de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] dat de man de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kreeg. Het wordt in het belang van [minderjarige] geacht dat de stichting zijn situatie volgt en indien en voor zover nodig de man aanwijzingen kan geven, waarbij de raad ervan uitgaat dat [minderjarige] bij de man opgroeit, maar voorlopig onder de verantwoordelijkheid van de stichting.
4.4 Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad verklaard dat hij vindt dat de man een goede opvoeder van [minderjarige] is, dat de situatie van [minderjarige] op dit moment goed is en dat zich geen problemen in de opvoeding van [minderjarige] voordoen. De raad is van mening dat er op dit moment geen behoefte bestaat aan hulpverlening voor de man of voor [minderjarige]. De raad vraagt zich echter af of de man op tijd hulp zoekt als de situatie zou wijzigen en zich problemen bij [minderjarige] of bij de man zouden voordoen. De stichting heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de situatie van [minderjarige] bij de man thuis vanaf het begin goed heeft gevolgd. De stichting heeft vaak contact met de man, telefonisch, via e-mail en door middel van (4 à 5) huisbezoeken waarbij ook [minderjarige] aanwezig was. Door de huisbezoeken kon de interactie tussen de man en [minderjarige] worden meegenomen bij de beoordeling van de situatie van de man en de ontwikkeling van [minderjarige]. [minderjarige] ontwikkelt zich goed, zowel thuis als op school. De sociale ontwikkeling van [minderjarige] verloopt eveneens goed. Hij maakt goed contact met de andere kinderen op school. Om extra aandacht te vestigen op de ontwikkeling van de fijne motoriek, die in Haïti onvoldoende tot stand was gekomen, doet [minderjarige] groep 1 van school over. De taalontwikkeling van [minderjarige] is voldoende. Gebleken is dat de man zorgvuldig kijkt naar de behoefte van [minderjarige]. Zo was [minderjarige] in het begin angstig om afscheid te nemen bij school maar de man heeft dit dusdanig begeleid dat een en ander thans goed verloopt. Voorts is de stichting van mening dat duidelijk is geworden dat de man het overlijden van zijn echtgenote een plek heeft gegeven en daarnaast in staat is passende ruimte te vinden voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. Het mag zo zijn dat de man door zijn opstelling bij de aanvang van de procedure de indruk heeft gewekt dat hij niet bereid zou zijn hulpverlening te aanvaarden, maar inmiddels is voldoende gebleken dat de man bereid is hulp in te schakelen wanneer dit nodig is, aldus de stichting. De samenwerking tussen de stichting en de man is zeer goed verlopen. Op grond van de ontwikkelingen in de afgelopen maanden en de volgende en ondersteunende rol van de stichting blijft de stichting van mening dat de voogdij over [minderjarige] kan worden overgedragen aan de man.
4.5 Het hof is op grond van het verslag van de stichting tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat is gebaseerd op veelvuldige contacten van de stichting met de man en [minderjarige], van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het in het belang van [minderjarige] is dat met ingang van heden de man in plaats van de stichting tot voogd over [minderjarige] wordt benoemd. Gebleken is dat de man in staat is [minderjarige] voldoende aandacht, begeleiding en liefde te geven en hem een stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie te bieden. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat er aanzienlijke risico’s zijn in de opvoedingssituatie bij de man. Door het persoonlijkheidsonderzoek dat de man op zijn eigen initiatief heeft ondergaan en zijn samenwerking met de stichting heeft de man voldoende aangetoond dat hij bereid is hulpverlening te aanvaarden. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij bereid is professionele hulpverlening in te schakelen wanneer zijn situatie zou veranderen of het gedrag of de ontwikkeling van [minderjarige] daartoe aanleiding zou geven. Zowel de raad als de stichting hebben verklaard dat de man de opvoeding en verzorging van [minderjarige] goed ter hand heeft genomen en dat er op dit moment geen hulpverlening nodig is.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking met ingang van heden te vernietigen en te beslissen als volgt.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 29 april 2010 met ingang van heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad om de stichting te belasten met de (tijdelijke) voogdij over [minderjarige] met ingang van heden af;
benoemt de man, [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats], met ingang van heden tot voogd over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te Port au Prince, Haïti;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Evers, H.L. van der Beek en J.G. Luiten, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 1 februari 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.