In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betrof een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering waarbij de verzekerde, aangeduid als [geïntimeerde], een bijzondere uitsluiting had. Het hof verwees naar een eerder tussenarrest van 23 november 2010, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot tegenbewijs. Echter, in een brief van 16 maart 2011 gaf de advocaat van [geïntimeerde] aan dat hij afzag van het horen van getuigen, wat leidde tot de definitieve vaststelling van de voorlopige bewijsoordelen van het hof.
Het hof oordeelde dat indien bewezen zou worden dat [geïntimeerde] op de hoogte was van zijn medische toestand, namelijk multiple sclerose, en dit niet had gemeld bij de aanvraag van de verzekering, dit zou leiden tot de nietigheid van de opheffing van clausule 31. Dit was essentieel voor de verzekering, omdat de verzekeraar niet in staat was om de risico's correct in te schatten. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke verzwijging, wat volgens de wet leidde tot het niet verschuldigd zijn van een uitkering door de Amersfoortse.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat het hoger beroep slaagde en het bestreden eindvonnis van de rechtbank moest worden vernietigd. Het door [geïntimeerde] gevorderde werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest werd uitgesproken op 12 juli 2011 door de rechters A.W. Steeg, M.G.W.M. Stienissen en J.G.J. Rinkes.