ECLI:NL:GHAMS:2011:4756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
200.054.827
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering met bijzondere uitsluiting en de gevolgen van opzettelijke verzwijging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij N.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betrof een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering waarbij de verzekerde, aangeduid als [geïntimeerde], een bijzondere uitsluiting had. Het hof verwees naar een eerder tussenarrest van 23 november 2010, waarin [geïntimeerde] was toegelaten tot tegenbewijs. Echter, in een brief van 16 maart 2011 gaf de advocaat van [geïntimeerde] aan dat hij afzag van het horen van getuigen, wat leidde tot de definitieve vaststelling van de voorlopige bewijsoordelen van het hof.

Het hof oordeelde dat indien bewezen zou worden dat [geïntimeerde] op de hoogte was van zijn medische toestand, namelijk multiple sclerose, en dit niet had gemeld bij de aanvraag van de verzekering, dit zou leiden tot de nietigheid van de opheffing van clausule 31. Dit was essentieel voor de verzekering, omdat de verzekeraar niet in staat was om de risico's correct in te schatten. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke verzwijging, wat volgens de wet leidde tot het niet verschuldigd zijn van een uitkering door de Amersfoortse.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het hoger beroep slaagde en het bestreden eindvonnis van de rechtbank moest worden vernietigd. Het door [geïntimeerde] gevorderde werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest werd uitgesproken op 12 juli 2011 door de rechters A.W. Steeg, M.G.W.M. Stienissen en J.G.J. Rinkes.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.054.827
(zaaknummer rechtbank 256300)
arrest van de tweede civiele kamer van 12 juli 2011
inzake
de naamloze vennootschap
Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
advocaat: mr. P.M. Leerink,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Hofman.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 23 november 2010. Daarbij is [geïntimeerde] toegelaten tot tegenbewijs als bedoeld in rov. 4.20 en is, in aansluiting op het tegenverhoor, een comparitie bevolen, onder meer voor uitlating van partijen over rov. 4.12.
1.2
Bij brief van 16 maart 2011 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan het hof bericht dat [geïntimeerde] wenste af te zien van het doen horen van getuigen, zodat het voor de volgende dag geplande getuigenverhoor geen doorgang behoefde te vinden. De bevolen comparitie deelde hetzelfde lot.
1.3
[geïntimeerde] heeft een memorie na niet gehouden enquête genomen.
1.4
De Amersfoortse heeft een antwoord-memorie na niet gehouden enquête genomen.
1.5
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar en volhardt bij hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 23 november 2010. Daarbij is [geïntimeerde] toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorlopige bewijsoordelen van het hof dat [geïntimeerde] in 2005/2006 bij zijn aanvraag om opheffing van clausule 31:
1) wist dat zijn oogzenuwontsteking van 1993 was veroorzaakt door de bij hem in 1999 gediagnosticeerde multiple sclerose en
2) met het opzet De Amersfoortse te misleiden haar niet heeft meegedeeld dat hij leed aan multiple sclerose en dat hij sedert 1 januari 2006 inmiddels voor ten minste 25% ongeschikt was tot het verrichten van zijn beroepswerkzaamheden.
2.2
Zoals hiervoor onder 1.2 overwogen, heeft [geïntimeerde] afgezien van bewijslevering, zodat deze voorlopige bewijsoordelen definitief zijn geworden.
2.3
In het tussenarrest heeft het hof daarover in rov. 2.21 reeds overwogen:
"4.21 Indien omstandigheid 1) bewezen blijft, zal zij de nietigheid van de opheffing van clausule 31 tot gevolg hebben omdat voor verzekering ingevolge artikel 7:925 lid 1 BW essentieel is dat bij het sluiten der (hier: uitbreidende) overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, terwijl [geïntimeerde] hiervan dan beter wist (vergelijk HR 11 april 1997, LJN: ZC2339, NJ 1998, 111).
De omstandigheid 2) en met name het opzet daarbij zullen, indien een en ander bewezen blijft, meebrengen dat [geïntimeerde] zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke verzwijging (het hof verduidelijkt: schending van zijn mededelingsplicht) als bedoeld in artikel 7:928 lid 1 en (het hof verduidelijkt: met opzet van misleiding volgens) de slotpassage van lid 6 BW. Onder artikel 7:930 lid 5 BW is De Amersfoortse dan geen uitkering aan [geïntimeerde] verschuldigd voor arbeidsongeschiktheid ontstaan als gevolg van multiple sclerose."
2.4
Bij zijn memorie na niet-gehouden enquête heeft [geïntimeerde], hoewel dat (ondanks het niet doorgaan van de comparitie) mogelijk was, niet meer inhoudelijk gereageerd op rov. 4.12 van het tussenarrest, maar uitsluitend verwezen naar zijn memorie van antwoord onder 34 tot en met 36, waarin hij aanvoert dat een informatieverplichting slechts op de (kandidaat)verzekeringnemer rust bij het sluiten van een nieuwe verzekeringsovereenkomst. Dat standpunt heeft het hof reeds verworpen bij zijn bindende eindbeslissing in het tussenarrest, rov. 4.11.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden eindvonnis moet worden vernietigd. Het door [geïntimeerde] gevorderde moet alsnog worden afgewezen.
3.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van het beide instanties worden veroordeeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Utrecht van 25 november 2009 en doet opnieuw recht:
wijst het door [geïntimeerde] gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties aan de zijde van De Amersfoortse gevallen en begroot:
voor de eerste aanleg op € 904 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en € 254 voor griffierecht en
voor het hoger beroep op € 1.341 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, € 87,93 voor het appelexploot en € 314 voor griffierecht;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan De Amersfoortse van de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf 14 dagen na de voor voldoening bepaalde termijnen;
verklaart de voorgaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, M.G.W.M. Stienissen en J.G.J. Rinkes, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 12 juli 2011.