VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonende te [ H ],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANSON BEDRIJFSMAKELAARDIJ B.V.,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.H. Godthelp te Velsen-Zuid.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna aangeduid als [ Appellant ] en Hanson.
Bij dagvaarding van 23 oktober 2009 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Haarlem, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 435797/VV EXPL 09-224 gewezen tussen [ Appellant ] als eiser en Hanson als gedaagde en uitgesproken op 29 september 2009.
[ Appellant ] heeft bij memorie van grieven, tevens akte wijziging eis, tegen dit vonnis drie grieven aangevoerd, zijn eis gewijzigd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [ Appellant ] zoals in die memorie gewijzigd alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Hanson in de kosten van het geding in beide instanties en tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde proceskosten.
Bij memorie van antwoord heeft Hanson de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [ Appellant ] zal afwijzen en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van [ Appellant ].
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder de kop “De feiten” sub 1 tot en met 6, de feiten opgesomd die door haar bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
4.1. (i) [ Appellant ] is op 1 oktober 2007 bij Hanson in dienst getreden. Hij was werkzaam als makelaar en gaf sinds juli 2008 leiding aan het door Hanson geëxploiteerde makelaarskantoor.
(ii) Onderdeel van de arbeidsovereenkomst is een relatiebeding waarin onder meer het volgende is bepaald:
“18.2 De werknemer zal tijdens de looptijd van de dienstbetrekking, alsmede gedurende een periode van twee jaren na het einde van zijn dienstbetrekking noch voor eigen rekening, noch voor rekening van derden, noch ook anderszins werkzaam zijn ten behoeve van cliënten van de werkgever, een en ander voor zover de te verrichten werkzaamheden geacht kunnen worden te behoren tot het werkterrein van de werkgever. Onder cliënten van de werkgever dient in dit verband te worden verstaan natuurlijke personen en rechtspersonen met hun gelieerde ondernemingen, die gedurende een periode van drie jaren voorafgaande aan het einde van de dienstbetrekking te eniger tijd cliënt zijn geweest van de werkgever.
(…)
18.5 Een relatie wordt geacht een relatie van de werkgever te zijn indien en voor zover zulks blijkt uit het adres administratiesysteem van werkgever.”
(iii) [ Appellant ] heeft op 26 mei 2009 de arbeidsovereenkomst met Hanson opgezegd tegen 1 augustus 2009 en is per laatstgenoemde datum in dienst getreden bij Bregman Bedrijfsmakelaardij te Alkmaar (verder Bregman) in de functie van makelaar. Hij is aldaar thans werkzaam in de afdeling winkelverhuur.
(iv) Hanson heeft geweigerd aan [ Appellant ] een lijst te verschaffen van de cliënten/relaties die volgens haar onder het relatiebeding vallen.
4.2. [ Appellant ] vordert in dit geding een voorziening die er, kort samengevat, toe strekt dat Hanson hangende een eventuele beslissing van de bodemrechter over de gehele of gedeeltelijke vernietigbaarheid van het relatiebeding geen aanspraak kan maken op nakoming daarvan, althans dat de mogelijkheid om nakoming te verlangen wordt beperkt tot een geconcretiseerde groep (voormalige) cliënten van Hanson.
De kantonrechter heeft de vordering van [ Appellant ] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [ Appellant ] met zijn grieven op.
4.3. Het hof verwerpt het betoog van Hanson voor zover dit inhoudt dat het bepaalde in artikel 7:653 BW niet van toepassing is op een beding als het onderhavige. Ook een relatiebeding kan immers op de vrijheid van arbeidskeuze van een werknemer van invloed zijn en hem daarin beperken.
4.4. Het standpunt van [ Appellant ] dat het onderhavige relatiebeding geen werking meer heeft omdat het niet opnieuw is gesloten toen hij de leiding kreeg over het makelaarskantoor van Hanson is terecht door de kantonrechter verworpen. [ Appellant ] heeft zijn standpunt dat het beding door deze functiewijziging aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken voorshands niet aannemelijk gemaakt. Het relatiebeding heeft blijkens het bepaalde in artikel 18.2 betrekking op het gehele klantenbestand van Hanson; dat [ Appellant ] als gevolg van de wijziging van zijn functie (die vooral gevolgen had voor zijn interne functioneren) van dit beding (aanzienlijk) meer hinder ondervindt dan toen hij louter als makelaar werkzaam was is - mede gelet op deze ruime strekking – door [ Appellant ] onvoldoende feitelijk toegelicht. De eerste grief van [ Appellant ] faalt derhalve.
4.5. Met betrekking tot de tweede en derde grief van [ Appellant ] overweegt het hof als volgt.
4.5.1. Uit de stellingen van [ Appellant ] valt op te maken dat de belemmering die hij als gevolg van de gelding van het relatiebeding ondervindt vooral te maken heeft met het feit dat voor hem onvoldoende duidelijk is welke natuurlijke personen en rechtspersonen in de visie van Hanson tot haar door het beding beschermde klantenkring behoren, temeer nu deze tevens cliënten bestrijkt uit de periode van 1 augustus 2006 tot de indiensttreding van [ Appellant ] op 1 oktober 2007. Het standpunt van [ Appellant ] houdt in dat het relatiebeding in ieder geval in die zin moet worden beperkt dat deze slechts geldt voor de door hem overgelegde lijst met cliënten waarvoor hij zelf heeft gewerkt en wijst er voorts op dat het bepaalde in artikel 18 onvoldoende duidelijk maakt wat (in redelijkheid) onder het begrip cliënt van Hanson moet worden verstaan.
4.5.2. Hanson heeft ter staving van haar standpunt dat zij er belang bij heeft om [ Appellant ] onverkort aan het in artikel 18.2 van de arbeidsovereenkomst neergelegde relatiebeding te houden aangevoerd dat zij [ Appellant ], die bij zijn indiensttreding gediplomeerd was als makelaar voor de woningmarkt, de gelegenheid heeft geboden om zijn “papieren” in het commercieel vastgoed te halen, dat [ Appellant ], nadat hij de leiding had gekregen over het makelaarskantoor van Hanson, aldaar een (omstreden) interne reorganisatie heeft doorgevoerd en vervolgens op een voor Hanson ongelukkig moment zijn dienstverband heeft opgezegd en in dienst is getreden bij Bregman met de bedoeling om voor dit in Alkmaar gevestigde makelaarskantoor een vestiging in Haarlem te openen. Zij wijst erop dat [ Appellant ] ten behoeve van zijn nieuwe werkgever een relatiekring zal dienen op te bouwen en dat zij in het licht hiervan belang heeft bij naleving van het relatiebeding, dat indertijd door [ Appellant ] bewust is aangegaan. Hanson betwist dat het voor [ Appellant ] niet duidelijk zou zijn wie de cliënten zijn die onder dit beding vallen.
4.5.3. Het hof acht aannemelijk dat Hanson er belang bij had om [ Appellant ] gedurende een zekere periode (onverkort) aan het overeengekomen relatiebeding te houden om zodoende te voorkomen dat [ Appellant ] – direct na zijn uitdiensttreding en in een periode dat Hanson door wijzigingen in haar personele bezetting verzwakt was - ten behoeve van zijn nieuwe werkgever en met bij haar opgedane kennis (rechts)personen zou benaderen die Hanson tot haar klantenbestand kon rekenen.
Inmiddels is echter ruim een jaar verstreken. Aangenomen moet worden dat Hanson inmiddels voldoende in de gelegenheid is geweest om (voor zover nodig) de personele bezetting van haar kantoor aan te vullen en voorts dat, voor zover [ Appellant ] zijn nieuwe werkgever thans nog in de concurrentie met Hanson een relevante voorsprong kan verschaffen, deze met name is gelegen in zijn kennis met betrekking tot (voormalige) opdrachtgevers van Hanson waarmee hij zelf in de loop van zijn dienstverband met Hanson zakelijke betrekkingen heeft onderhouden.
4.5.4 Daartegenover staat dat [ Appellant ] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het relatiebeding – mede door de ruime redactie daarvan en de weigering van Hanson om het begrip “cliënten van de werkgever” nader te concretiseren, als gevolg waarvan de werking van het beding voor [ Appellant ] die van een ‘gewoon’ concurrentiebeding benadert - hem belemmert in zijn mogelijkheden als bedrijfsmakelaar in de regio Zuid-Kennemerland werkzaam te zijn, zijnde dit laatste de functie waarvoor hij - op basis van een jaarcontract - door Bregman is aangenomen.
4.5.5. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.4.3. en 4.4.4. omtrent de wederzijdse belangen is overwogen acht het hof – anders dan de kantonrechter – voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter het relatiebeding ten dele zal vernietigen en dit zal beperken (in ieder geval) in die zin dat gedurende de laatste negen maanden van de duur daarvan het beding slechts zal gelden ten opzichte van de klanten met wie [ Appellant ] tijdens zijn dienstverband met Hanson zelf zakelijke betrekkingen heeft onderhouden. Daarbij zal het hof, conform het standpunt van [ Appellant ], als klant beschouwen (rechts)personen die aan Hanson een opdracht hebben verstrekt.
De grieven 2 en 3 van [ Appellant ] slagen in zoverre.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat het vonnis van de kantonrechter dient te worden vernietigd. De door [ Appellant ] gevorderde voorlopige voorziening zal alsnog worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.
Bij deze uitkomst past een compensatie van proceskosten in beide instanties in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verbiedt Hanson om met ingang van de datum van dit arrest jegens [ Appellant ] aanspraak te maken op nakoming van het relatiebeding voor zover dit meer inhoudt dan een verbod aan [ Appellant ] om gedurende de resterende looptijd van het beding (tot 1 augustus 2011) werkzaam te zijn ten behoeve van (voormalige) klanten van Hanson waarmee hij tijdens zijn dienstverband met Hanson in het kader van een door dezen aan Hanson verstrekte opdracht zakelijke betrekkingen heeft onderhouden;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het neer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoer bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010.