GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00181
13 oktober 2010
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
[X] , woonachtig te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. M.G.F.A. Jansen (Trip Advocaten en Notarissen B.V. te Assen),
tegen de uitspraak in de zaak AWB no. 08/3431 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de ontvanger van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,
de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 15 maart 2006 door de ontvanger op de voet van artikel 32 en artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna IW) aansprakelijk gesteld voor de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (hierna: de vennootschap) verschuldigde, maar niet betaalde omzet- en loonbelasting, vermeerderd met invorderingsrente, boetes en kosten. Het totale bedrag van de aansprakelijkstelling (inclusief invorderingsrente, boetes en kosten) bedraagt € 316.475. In een bijlage bij deze beschikking (die hierna ook zal worden aangeduid als de beschikking aansprakelijkstelling) zijn de naheffingsaanslagen loon- en omzetbelasting waarop de aansprakelijkstelling berust, nader omschreven.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 3 augustus 2006, het bezwaar afgewezen. De ontvanger heeft als gevolg van verminderingen van en verrekening op de naheffingsaanslagen het bedrag van de aansprakelijkstelling verlaagd tot € 243.296.
Bij uitspraak van 27 januari 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde
beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verlaagd tot een bedrag van € 90.814.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 maart 2009, aangevuld bij fax van 2 juni 2009. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit incidentele hoger beroep heeft de ontvanger ter zitting ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.15 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de ontvanger als ‘verweerder’.
Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
2.1. Eiser is sinds 12 januari 1995 enig bestuurder van [B] B.V. (verder te noemen: de holding). De holding is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap. Eiser is derhalve middellijk bestuurder van de vennootschap. Na 27 juni 2006 is de naam van de vennootschap gewijzigd in [D] B.V.
2.2. De vennootschap is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak van 26 september 2006.
2.3. De beschikking aansprakelijkstelling van 15 maart 2006 heeft betrekking op de aan de vennootschap opgelegde geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven belastingaanslagen betreffende onderstaande tijdvakken:
belastingaanslagen bedrag
aanslag boete
10% verschuldigde
kosten totaal
Loonbelasting mei 2004 € 24.336 - - € 24.336
Loonbelasting juni 2004 € 25.547 € 2.554 € 1.918 € 30.019
Loonbelasting juli 2004 € 23.530 € 2.353 € 1.771 € 27.654
Loonbelasting augustus 2004 € 23.282 € 2.328 € 1.753 € 27.363
Loonbelasting september 2004 € 21.793 € 2.179 € 1.628 € 25.600
Loonbelasting oktober 2004 € 23.437 € 2.343 € 1.762 € 27.542
Loonbelasting december 2005 € 42.432 € 4.243 € 13 € 46.688
Omzetbelasting mei 2004 € 13.451 € 1.345 € 992 € 15.788
Omzetbelasting juni 2004 € 21.336 € 2.133 € 1.609 € 25.078
Omzetbelasting juli 2004 € 10.571 € 1.057 € 820 € 12.448
Omzetbelasting augustus 2004 € 5.890 € 589 € 475 € 6.954
Omzetbelasting september 2004 € 21.624 € 2.162 € 14 € 23.800
Omzetbelasting oktober 2004 € 11.784 € 1.178 € 910 € 13.872
Omzetbelasting december 2005 € 8.473 € 847 € 13 € 9.333
2.4. Bij faxbericht van 7 januari 2004 heeft [C] namens de vennootschap uitstel van betaling gevraagd voor een naheffingsaanslag omzetbelasting betreffende het jaar 2001 [Hof: dit moet zijn het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001], welk verzoek door verweerder is aangemerkt als een melding betalingsonmacht.
2.5. Verweerder heeft de vennootschap bij brief van 7 januari 2004 verzocht het formulier “Melding van betalingsproblemen bij belastingen en premies” vóór 21 januari 2004 volledig ingevuld en ondertekend bij hem in te leveren. De vennootschap heeft niet aan dit verzoek voldaan. Verweerder heeft daarop bij brief van 2 februari 2004 de melding van betalingsonmacht niet rechtsgeldig verklaard.
2.6. Op 16 februari 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en verweerder ten kantore van verweerder. Tijdens dit gesprek zijn de betalingsachterstanden van de vennootschap aan de orde geweest. Dit gesprek heeft verweerder aangemerkt als een melding betalingsonmacht ten kantore. Partijen hebben toen afgesproken dat bestaande belastingschulden van de vennootschap zoveel mogelijk verrekend zouden worden met een teruggaaf vennootschapsbelasting en dat eiser ervoor zorg zou dragen dat de loonbelasting en omzetbelasting in de toekomst tijdig op aangifte zouden worden voldaan.
2.7. De loonbelasting en omzetbelasting over januari tot en met april 2004 zijn vervolgens op aangifte voldaan, dan wel verrekend met de teruggaaf vennootschapsbelasting.
2.8. Bij brieven van 28 september 2004 heeft eiser namens de vennootschap melding van betalingsonmacht gedaan en heeft hij aangegeven dat de vennootschap wegens slechte resultaten binnen de branche en neergang van de conjunctuur in de twee voorafgaande jaren niet in staat was om de hierna vermelde belastingschulden binnen de daarvoor gestelde termijn op aangifte te voldoen:
Loonbelasting december 2003
Loonbelasting maart 2004
Loonbelasting april 2004
Loonbelasting mei 2004
Loonbelasting juni 2004
Loonbelasting juli 2004
Loonbelasting augustus 2004
Omzetbelasting maart 2004
Omzetbelasting april 2004
Omzetbelasting mei 2004
Omzetbelasting juni 2004
Omzetbelasting juli 2004
Omzetbelasting augustus 2004
2.9. Bij brief van 13 oktober 2004 heeft verweerder deze melding niet rechtsgeldig verklaard, het volgende overwegend:
“De melding van betalingsonmacht voor de bovenstaande belastingaanslagen en –aangiften is niet rechtsgeldig.
De reden hiervoor is, voor wat betreft de tijdvakken tot augustus 2004, dat de melding niet is gedaan binnen twee weken na de dag waarop de belasting moest worden afgedragen of zijn voldaan
Daarnaast is, met betrekking tot alle bovengenoemde tijdvakken, het volgende gebleken:
1./ In de periode van 31 december 2003 t/m 30 juni 2004, waarop de melding betalingsonmacht betrekking heeft, zijn concurrente schuldeisers (leveranciers en handelskredieten) eerst voldaan terwijl de preferente belastingvorderingen onbetaald zijn gebleven
2./ Daarnaast zijn in voornoemde periode de vorderingen ten opzichte van de groepsmaatschappijen toegenomen met een bedrag van €. 167.215,--. Dit terwijl de preferente belastingschulden onbetaald zijn gebleven.”
2.10. Bij brief van 1 november 2004 heeft eiser namens de vennootschap opnieuw melding van betalingsonmacht gedaan en aangegeven dat de vennootschap wegens slechte resultaten binnen de branche en neergang van de conjunctuur in de voorafgaande twee jaar niet in staat was om onderstaande belastingaanslagen te betalen:
Loonbelasting september 2004
Omzetbelasting september 2004
2.11. Bij brief van 8 november 2004 heeft verweerder ook deze melding betalingsonmacht niet rechtsgeldig verklaard, het volgende overwegend:
“De melding van betalingsonmacht voor bovengenoemde belastingaangiften is niet rechtsgeldig.
De reden hiervoor is dat uit de recent door u verstrekte informatie is gebleken dat:
- in de periode voorafgaande aan het meldingstijdvak, concurrente schuldeisers (leveranciers en handelskredieten) eerst zijn voldaan terwijl de preferente belastingvorderingen onbetaald zijn gebleven;
- in de periode voorafgaande aan het meldingstijdvak zijn de vorderingen ten opzichte van de groepsmaatschappijen toegenomen met een bedrag ad € 167.215,=. Dit terwijl de preferente belastingschulden onbetaald zijn gebleven.”
2.12. Bij brief van 29 november 2004 heeft eiser namens de vennootschap melding van betalingsonmacht gedaan en aangegeven dat de vennootschap wegens slechte resultaten binnen de branche en neergang van de conjunctuur in de voorafgaande twee jaar niet in staat was om onderstaande aanslagen te betalen:
Loonbelasting oktober 2004
Omzetbelasting oktober 2004
2.13. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 9 december 2004 een verzoek gedaan om nadere informatie met betrekking tot deze laatste melding betalingsonmacht. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de melding niet rechtsgeldig is als de gevraagde informatie niet
tijdig of onvolledig verstrekt zou worden. Verweerder heeft geen reactie op zijn brief gekregen.
2.14. In een brief van 30 december 2004 heeft verweerder ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de melding betalingsonmacht het volgende overwogen:
“De melding van betalingsonmacht voor de bovenstaande belastingaanslagen is niet rechtsgeldig. De reden hiervoor is dat de informatie, waar ik op 9 december 2004 om heb verzocht, niet is ontvangen.”
2.15. In de uitspraak op bezwaar is het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot een bedrag van € 243.296. In de uitspraak op bezwaar is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(..)
Inmiddels hebben een aantal verminderingen/ verrekeningen plaatsgevonden op de volgende aanslagen;
AANSLAG NUMMER BEDRAG
VERMINDERING
loonbelasting mei 2004 A.01.4050 € 841,00
loonbelasting december 2005 A.01.5120 € 46.688,00
omzetbelasting mei 2004 F.01.4050 € 15.788,00
omzetbelasting juni 2004 F.01.4060 € 580.00
omzetbelasting december 2005 F.01.5120 € 9.282,00
totaal € 73.179,00
(..)”
2.2. Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten kan het volgende worden toegevoegd:
2.2.1. In de brief van 13 oktober 2004 van de ontvanger aan de vennootschap (zie ook onderdeel 2.9 van de feiten vastgesteld door de rechtbank) is een overzicht opgenomen van de belastingaanslagen en aangiften van de vennootschap waarvoor een melding betalingsonmacht is gedaan. In dit overzicht is loonbelasting over het tijdvak december 2003 voor een openstaand bedrag van € 5.051 opgenomen.
2.2.2. In het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is het volgende opgenomen:
“(…)
Op vragen van de rechtbank verklaart gemachtigde van verweerder:
Ik heb geen gegevens wanneer de aanslag [Hof: december] 2003 is verrekend met de vennootschapsbelasting.
Naar aanleiding van de brief van bijlage 15 [Hof: betreffende de brief van de ontvanger aan belanghebbende van 13 oktober 2004; zie onderdeel 2.9 feiten rechtbank en onderdeel 2.2.1.] wil ik wel aannemen dat deze aanslag nog openstond.
(…)”
2.2.3. In het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 7 juli 2010 is het volgende opgenomen:
“Er kan alleen een rechtsgeldige melding worden gedaan indien er sprake is van betalingsonmacht. Er had mijns inziens betaald kunnen worden. Het klopt dat ik in deze procedure niet het standpunt inneem dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat mijn standpunt uitsluitend ziet op een mijns inziens onterechte melding van betalingsonmacht.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of de meldingen na februari 2004 terecht niet rechtsgeldig zijn verklaard. De per 4 mei 2007 gewijzigde Leidraad Invordering is naar mijn mening niet van toepassing.
Wij gaan hier uit van de oude Leidraad. Wij hebben als Belastingdienst niet de instructie gekregen in oude gevallen de nieuwe Leidraad toe te passen.
Indien de nieuwe Leidraad Invordering wel van toepassing zou zijn dan had de ontvanger belanghebbende een brief moeten sturen over het door de ontvanger ingenomen standpunt dat niet langer sprake is van een situatie van betalingsonmacht en aangezien vast staat dat dit niet is gebeurd zou het Hof belanghebbende dan in het gelijk moeten stellen.”
3. Geschil in hoger beroep
In geschil is of belanghebbende als (middellijk) bestuurder terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld vanwege het (gedeeltelijk) onbetaald laten van aan de vennootschap opgelegde aanslagen omzetbelasting en loonbelasting voor de tijdvakken september 2004 en oktober 2004. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende aan zijn meldingsplicht op grond van artikel 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) heeft voldaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Bestuurders van rechtspersonen zijn onder omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk voor door de rechtspersoon verschuldigde maar niet betaalde belastingen. Artikel 36, eerste en tweede lid, van de IW luidt , voor zover hier van belang:
1.Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting, de omzetbelasting (....) verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
2. Het lichaam als bedoeld in het eerste lid is verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van loonbelasting, omzetbelasting, (…) in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. (…). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken, alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.
De in het tweede lid genoemde “onverwijlde” mededeling moet ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (hierna: Besluit IW) worden gedaan uiterlijk twee weken na de dag waarop de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan.
4.2. Artikel 36, § 5, onder 21, van de Leidraad Invordering 1990 luidde, voor zover van belang, ten tijde van het opleggen van de onderhavige beschikking als volgt:
De geldigheidsduur vangt aan op de datum van ontvangst van de (uiteindelijk) als rechtsgeldig beoordeelde mededeling van betalingsonmacht.
Een melding wordt gedaan voor de over een bepaald tijdvak verschuldigde belasting.
Blijft de toestand van betalingsonmacht voortduren, dan hoeft dit voor de na de melding op aangifte verschuldigde belasting en vervallen naheffingsaanslagen (waarvoor op grond van het zevende lid van deze paragraaf rechtsgeldige melding mogelijk is) niet opnieuw te worden gemeld. (…)
Zodra over een tijdvak een bedrag aan belasting tijdig op aangifte wordt voldaan is de melding vanaf de datum van voldoening niet meer geldig voor de na die datum op aangifte verschuldigde belasting en vervallen naheffingsaanslagen. Vorenstaande voorwaarde is niet van toepassing wanneer een bedrag aan belasting tijdig op aangifte wordt voldaan en die voldoening vindt plaats in het kader van een prolongatieregeling of betalingsregeling. De betalingsonmacht hoeft dan niet opnieuw te worden gemeld. De melding blijft uiteraard wel geldig voor reeds opgelegde naheffingsaanslagen over tijdvakken waarvoor de melding eerder als rechtsgeldig is aangemerkt.
Wat de geldigheidsduur van de melding betreft, moeten loonbelasting enerzijds en omzetbelasting anderzijds afzonderlijk in aanmerking worden genomen.
Met ingang van 4 mei 2007 (besluit van 19 april 2007, Stcrt. 2007, 84) is dit onderdeel van de Leidraad Invordering 1990 gewijzigd en luidt het, voor zover van belang, als volgt:
De geldigheidsduur vangt aan op de datum van ontvangst van de (uiteindelijk) als rechtsgeldig beoordeelde mededeling van betalingsonmacht.
Een melding wordt gedaan voor de over een bepaald tijdvak verschuldigde belasting.
Blijft de toestand van betalingsonmacht voortduren, dan hoeft dit voor de na de melding op aangifte verschuldigde belasting en vervallen naheffingsaanslagen (waarvoor op grond van het zevende lid van deze paragraaf rechtsgeldige melding mogelijk is) niet opnieuw te worden gemeld. (…)
De toestand van betalingonmacht als bedoeld in de derde volzin eindigt in beginsel eerst vanaf het tijdstip waarop de naheffingsaanslagen ter zake waarvan de melding heeft plaatsgevonden, zijn betaald. Dit is slechts anders indien naar het oordeel van de ontvanger feitelijk geen sprake meer is van een toestand van betalingsonmacht omdat afdracht en voldoening op aangifte weer zijn hervat.
In het laatste geval herleeft de meldingsplicht op voorwaarde dat de ontvanger het lichaam daarover tijdig en schriftelijk heeft geïnformeerd.
Bij Besluit van 12 juni 2008 (Stcrt. 122) is de Leidraad Invordering 1990 vervangen door de Leidraad Invordering 2008, welke per 1 juli 2008 in werking is getreden. De Leidraad Invordering 2008 bevat ter zake van de geldigheidsduur van de melding betalingsonmacht geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de regeling die gold met ingang van 4 mei 2007..
4.3. De rechtbank heeft in het onderhavige geschil geoordeeld dat belanghebbende alleen ter zake van de aanslagen loon- en omzetbelasting over de tijdvakken september 2004 en oktober 2004, tezamen met daarmee eventueel samenhangende rente, boete en kosten, aansprakelijk kan worden gesteld. Voor de overige tijdvakken tot en met augustus 2004 is dit volgens de rechtbank niet het geval nu belanghebbende ten aanzien van deze tijdvakken tijdig en rechtsgeldig een melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Aan dit oordeel van de rechtbank liggen, samengevat, de volgende overwegingen ten grondslag.
Belanghebbende mocht erop vertrouwen dat op 16 februari 2004 een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht was gedaan voor de loon- en omzetbelasting van de tijdvakken januari en februari 2004 en dat de melding van 16 februari 2004 geldig bleef zolang de loonbelasting van december 2003 nog niet was voldaan. Volgens de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de loonbelasting over de maand december 2003 ten tijde van de melding van 28 september 2004 nog niet is voldaan, zodat voor de maanden tot en met augustus 2004 een rechtsgeldige melding is gedaan.
Na ontvangst van de brief van 13 oktober 2004 van de ontvanger kon belanghebbende ervan op de hoogte zijn dat volgens de ontvanger de melding van 16 februari 2004 was komen te vervallen. Nu ook belanghebbende zich kennelijk gedrongen voldoende opnieuw betalingsonmacht te melden, moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat de melding van 16 februari 2004 voor de belastingschulden van na 28 september 2004 niet meer rechtsgeldig is. Ten aanzien van de tijdvakken na augustus 2004 kan daarom volgens de rechtbank niet worden gezegd dat belanghebbende in betalingsonmacht verkeerde.
4.4. Belanghebbende stelt zich in hoger beroep, samengevat weergegeven, op het standpunt dat hij, namens de vennootschap, in februari 2004 rechtsgeldig de betalingsonmacht heeft gemeld en dat deze melding rechtsgeldig blijft zolang de loonbelasting over het tijdvak december 2003 nog niet is betaald. De latere meldingen zijn aanvullende meldingen geweest en belanghebbende mocht erop vertrouwen dat de melding van februari 2004 nog rechtsgeldig was. De situatie van betalingsonmacht heeft volgens belanghebbende voortgeduurd, ook in de tijdvakken na augustus 2004, hetgeen ook blijkt uit de aanvullende meldingen. Bovendien heeft belanghebbende de ontvanger voortdurend op de hoogte gehouden van de financiële situatie van de vennootschap.
4.5. Volgens de ontvanger is er geen sprake meer van een toestand van betalingsonmacht omdat de afdracht en voldoening op aangifte in de maanden januari en februari 2004 weer zijn hervat. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de tekst van artikel 36, § 5, onder 21, van Leidraad Invordering 1990 van vóór de wijziging van 4 mei 2007 (hierna: de oude Leidraad). Volgens de ontvanger is deze oude Leidraadbepaling en niet de per 4 mei 2007 gewijzigde tekst van de Leidraad Invordering 1990 respectievelijk de Leidraad Invordering 2008 van toepassing. Op grond van de oude Leidraad moet na voldoening op aangifte opnieuw melding van betalingsonmacht worden gedaan voor nieuwe tijdvakken. De meldingen gedaan na februari 2004 zijn volgens de ontvanger niet rechtsgeldig gedaan omdat ten tijde van die meldingen feitelijk geen sprake meer was van een situatie van betalingsonmacht.
4.6. Het Hof oordeelt dat, in afwijking van hetgeen de ontvanger heeft gesteld, belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op het bepaalde ter zake van de geldigheidsduur van de melding betalingsonmacht in de Leidraad Invordering 2008. Als rechtsregel geldt immers dat een belastingplichtige zich met vrucht kan beroepen op een rechtens te beschermen vertrouwen, door beleidsregels bij hem gewekt, ongeacht het tijdstip waarop het tot belastingheffing aanleiding genoemde feit zich heeft voorgedaan. Dit is slechts anders in het - zich hier niet voordoende - geval dat de desbetreffende beleidsregels daarop uitdrukkelijk een uitzondering maken (HR 18 februari 1987 nr. 23 581, onder meer gepubliceerd in BNB 1987/161). Hetgeen de ontvanger ter zitting heeft verklaard (zie 2.2.3.) houdt in dat indien (het Hof oordeelt dat) belanghebbende zich met recht kan beroepen op het bepaalde in de Leidraad Invordering 2008, belanghebbende in het gelijk dient te worden gesteld. Het Hof zal in die zin beslissen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de door de vennootschap onbetaald gelaten bedragen van de aanslagen omzet- en loonbelasting over de tijdvakken september 2004 en oktober 2004.
4.8. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens voor zover het de vergoeding van proceskosten en het griffierecht betreft. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak op bezwaar vernietigen en de beschikking aansprakelijkstelling vernietigen.
Het Hof acht termen aanwezig de ontvanger op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in hoger beroep heeft moeten maken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand en de in onderdeel c vermelde reiskosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de onder onderdeel a vermelde kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen) x € 322 x 1 (wegingsfactor) = € 644.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van genoemde reiskosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting in hoger beroep gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse ad € 4.
In de vergoeding van de door belanghebbende in de beroepsfase gemaakte kosten, inclusief het griffierecht, is reeds door de rechtbank in haar uitspraak voorzien. Het Hof zal in zoverre het oordeel van de rechtbank bevestigen.
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing betreffende de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking;
- veroordeelt de ontvanger in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 648;
- gelast de ontvanger aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 107 (hoger beroep bij het Hof) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel, als griffier. De beslissing is op 13 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.