GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 28 december 2010 in de zaak onder nummer 200.055.413/01 NOT van:
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten,
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. K.R. Dijkhuizen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 26 januari 2010 van de zijde van appellante, hierna de notaris, een verzoekschrift – met één bijlage – ingekomen, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna de kamer, van 14 januari 2010, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder klaagster, gedeeltelijk gegrond heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping aan de notaris en voor het overige ongegrond heeft verklaard.
1.2. De notaris heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief – met bijlagen – ingekomen ter griffie op 1 april 2010.
1.3. Van de zijde van klaagster is op 10 mei 2010 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van klaagster is op 15 juni 2010 een brief ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 juli 2010.
Klaagster, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van klaagster heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die op 15 juni 2010 ter griffie van het hof is ingekomen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. De notaris heeft in hoger beroep een aantal feiten ter aanvulling naar voren gebracht. Deze feiten zullen, voor zover nodig, in de beoordeling worden meegewogen.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris het volgende:
a) de notaris heeft ten onrechte klaagsters deel van de opbrengst uit de verkoop van de woning van haar vader niet aan klaagster maar naar de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van klaagsters mede-erfgenamen overgemaakt;
b) de notaris heeft nagelaten de nota van afrekening aan klaagster te zenden;
c) de notaris heeft klaagster onheus bejegend.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 9 april 2008 werd aan de zuster en twee broers van klaagster, hierna [klaagster c.s.], machtiging verleend om de woning van hun vader te gelde te maken in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW. Op basis van dit vonnis hebben [klaagster c.s.] de woning verkocht en aan de notaris verzocht voor het transport zorg te dragen. De notaris heeft klaagster, als deelgerechtigde in de opbrengst van de verkoop, van het transport op de hoogte gesteld en haar, na ruggespraak met de KNB, medegedeeld dat voor het transport zelf geen handtekening van klaagster was vereist. Wel heeft de notaris klaagster nog verzocht om vrijwillig mee te werken aan het verlijden van de akte, hetgeen klaagster weigerde. Het bewuste transport heeft vervolgens plaatsgevonden en de verkoopopbrengst werd, conform de daarvoor door de verkopers verstrekte volmacht, overgemaakt naar de derdengeldrekening van [advocatenkantoor] te [plaatsnaam]. [klaagster c.s.] waren, op grond van het vonnis, bevoegd om de woning namens klaagster te gelde te maken en om namens klaagster de koopsom in ontvangst te nemen, aldus de notaris. Het stond de notaris derhalve ook niet vrij de koopsom onder haar te houden.
5.2. Voorafgaand aan het transport heeft de notaris een nota van afrekening gezonden aan klaagster waarop stond vermeld dat de gelden worden overgemaakt naar de betreffende derdengeldrekening. Klaagster ontving van de nota van afrekening een exemplaar. Nadien heeft de notaris klaagster herhaalde malen erop moeten wijzen dat zij voor haar deel van de verkoopopbrengst bij [klaagster c.s.] dan wel hun advocaat moest zijn. Klaagster was geen partij bij de verkoopovereenkomst, aldus de notaris, en er was dus voor de notaris geen noodzaak, maar ook geen mogelijkheid, tot het storten van een bedrag op een rekening van klaagster. Naar achteraf is gebleken is klaagster diverse malen verzocht – van de zijde van [klaagster c.s.] – haar bankrekeningnummer op te geven opdat het geld daarop gestort zou kunnen worden. Klaagster heeft niet gereageerd. Inmiddels is komen vast te staan, aldus de notaris, dat het eindsaldo van klaagster op rekening van de consignatiekas staat en dat het met een enkel briefje door klaagster kan worden opgevraagd.
5.3. Wat betreft de afspraak die de gemachtigde van klaagster met de notaris had gemaakt stelt de notaris dat zij verrast was dat klaagster onaangekondigd met haar gemachtigde en diens echtgenote - met wie wel een afspraak was gemaakt echter zonder dat het de notaris duidelijk was geworden dat die afspraak betrekking zou hebben op de zaak van klaagster - op haar kantoor verscheen. De notaris voelde zich zeer overvallen en heeft dit ook kenbaar gemaakt, doch klaagster toegelaten in haar kantoor, een gesprek gevoerd en een verslag van dit gesprek gemaakt. Bij deze gelegenheid heeft de notaris opnieuw aangegeven waarom zij, in haar optiek, niet anders kon dan de verkoopopbrengst overmaken op de betreffende derdengeldrekening.
Het hof oordeelt als volgt.
6.1. Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en c) is het hof van oordeel dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt ten aanzien van klachtonderdeel a) nog toe dat de notaris de belangen van klaagster heeft miskend door haar deel van de verkoopopbrengst over te maken op de betreffende derdengeldrekening. Hier doet niet aan af hetgeen de notaris in hoger beroep naar voren heeft gebracht, te weten dat van de zijde van [klaagster c.s.] diverse malen aan klaagster is verzocht haar bankrekeningnummer door te geven.
6.2. Ten aanzien van klachtonderdeel c) voegt het hof nog toe dat niet gebleken is van een onheuse bejegening door de notaris en dat, voor zover dit klachtonderdeel betrekking had op de gang van zaken tijdens het gesprek ten kantore van de notaris, de notaris naar het oordeel van het hof juist heeft gehandeld door klaagster – die haar komst niet had aangekondigd – alsnog te ontvangen en de bespreking in haar aanwezigheid te voeren.
6.3. Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt het hof het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de nota van afrekening is verzonden naar het adres [X] 6 te [plaatsnaam] in plaats van naar [X] 6 E te [plaatsnaam], het adres van klaagster. Het hof is van oordeel dat, gezien de onjuistheid van deze adressering - die tot gevolg zou kunnen hebben dat klaagster de nota van afrekening nooit ontvangen heeft - de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld en verklaart dit onderdeel van de klacht eveneens gegrond. Het hof is echter voorts van oordeel dat deze omissie van de zijde van de notaris niet dusdanig tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat dit moet leiden tot een verzwaring van de maatregel.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer ten aanzien van de beoordeling van klachtonderdeel b), en verklaart dit klachtonderdeel, opnieuw rechtdoende, gegrond;
- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 december 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
hierna te noemen: klaagster,
procederende in persoon,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
hierna te noemen: de notaris,
gemachtigde: mr. H.A.M. Lamers.
1.1 Bij brief van 18 augustus 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2 Klaagster heeft haar klaagschrift aangevuld bij brieven van 6 september 2009 en 23 november 2009.
1.2 De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 3 november 2009.
1.3 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 7 december 2009 ter vergadering van de voltallige Kamer. Ter vergadering heeft klaagster zich laten bijstaan door mr. K.R. Dijkhuizen. De notaris is, bijgestaan door haar gemachtigde, eveneens verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1. In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2. In 2004 overleed de vader van klaagster. Vader was eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam].
2.3 Klaagster is met haar twee broers en haar zus erfgenaam in de nalatenschap van vader.
2.4 Bij vonnis van 9 april 2008 heeft de rechtbank Haarlem aan de twee broers en de zus van klaagster machtiging verleend de woning van hun vader te gelde te maken in de zin van artikel 3:174, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.
2.5 Op 25 juli 2008 heeft ten overstaan van de notaris de overdracht van de woning plaatsgevonden. De notaris heeft de netto verkoopopbrengst van € 246.011,10 overgemaakt naar de derdenrekening van [advocatenkantoor] te [plaatsnaam] (hierna: het advocatenkantoor).
2.6 Klaagster heeft haar deel uit de verkoopopbrengst nog niet ontvangen.
Het standpunt van klaagster
3. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de notaris niet juist heeft gehandeld door haar deel van de opbrengst uit de verkoop van de woning van haar vader aan de [adres] te [plaatsnaam] niet aan haar, maar naar de derdenrekening van het advocatenkantoor over te maken. Voorts stelt klaagster dat de notaris haar onheus heeft bejegend. Tot slot betwist klaagster dat de notaris haar de concept-transportakte en de afrekening heeft toegezonden.
Het standpunt van de notaris
4. De notaris heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een goed notaris niet betaamt dan wel aan enig handelen of nalaten in strijd met de Wet op het notarisambt of een op deze wet berustende verordening. Naar aanleiding van het vonnis van 9 april 2008 van de rechtbank Haarlem is de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] verkocht. Daarbij is de notaris verzocht zorg te dragen voor het transport van het verkochte. Conform de door verkopers verstrekte volmacht is de netto verkoopopbrengst overgemaakt naar de derdenrekening van het advocatenkantoor. Klaagster was geen partij bij de verkoopovereenkomst waardoor er voor de notaris geen noodzaak en geen mogelijkheid was het aan klaagster toekomende deel aan haar over te maken.
De beoordeling
5.1 De Kamer dient in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris zoals door klaagster beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
5.3 De Kamer heeft het eerste klachtonderdeel aldus begrepen dat de notaris volgens klaagster in strijd met het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Wna heeft gehandeld. Hierin is bepaald dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid.
5.4 Bij vonnis van 9 april 2008 van de rechtbank Haarlem is in het dictum onder 3.1, 3.2 en 3.5 het volgende bepaald:
3.1 verleent machtiging aan [klaagster c.s.] (de broers en de zus van klaagster, KvT) de woning te gelde te maken in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW,
3.2 veroordeelt [klaagster] binnen één week na betekening van dit vonnis het beheer van de woning te beëindigen en de woning met de van haar zijde daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en ter vrije beschikking te stellen van [klaagster c.s.], onder afgifte van de sleutels, en met machtiging van [klaagster c.s.] voor het onder 3.1. omschreven doel om de ontruiming zonodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie ten uitvoer te leggen, voor het geval [klaagster] met de tijdige ontruiming in gebreke mocht blijven,
3.5 verdeelt de nalatenschap van vader Jan aldus dat ten aanzien van de tegoeden op bank- en/of girorekeningen en spaartegoeden en de effecten toedeling aan [klaagster] en [klaagster c.s.] plaatsvindt overeenkomstig hetgeen met betrekking daartoe is overwogen en beslist in 5.6. onder a. en b. in het tussenvonnis van 28 juni 2006, en voorts dat aan [klaagster] ¼ van de verkoopopbrengst van de woning wordt toegedeeld en aan [klaagster c.s.] ¾, waarbij rekening dient te worden gehouden met hetgeen hiervoor in 2.7. ten aanzien van gedane betalingen is overwogen en vastgesteld, alsmede met hetgeen hiervoor in 2.8. is beslist met betrekking tot de auto en de inboedel.
Blijkens de bijlage bij de brief van 11 juni 2009 van de notaris heeft de notaris de hiervoor aangehaalde onderdelen van het dictum van het vonnis aldus uitgelegd dat de gehele verkoopopbrengst uit de woning naar het advocatenkantoor dient te worden overgemaakt. Volgens de notaris kwam het deel uit de verkoopopbrengst klaagster nog niet toe op het moment van het overboeken van de verkoopopbrengst naar het bovengenoemde advocatenkantoor.
Anders dan de notaris is de Kamer van oordeel dat in het vonnis van 9 april 2008 niets is bepaald ten aanzien van de uitbetaling van de gehele verkoopopbrengst aan het advocatenkantoor. De notaris had dan ook, gelet op het dictum onder 3.5 van het vonnis, niet zonder meer het gehele bedrag mogen overmaken. De notaris had eerst, mede gezien de onderlinge verhoudingen binnen de familie, die bekend waren bij de notaris, met de verschillende partijen in gesprek moeten gaan over de wijze van uitbetaling. Wanneer betrokkenen het niet eens zouden zijn geworden, had daarover een nader rechterlijk oordeel uitsluitsel kunnen geven. Bovendien heeft de notaris ter zitting gemeld dat klaagster voor de overdracht van de woning na het rechterlijk vonnis als verkopende partij in de betreffende akte is opgenomen. Ook dat wijst erop dat klaagster door de notaris als verkopende partij werd beschouwd en dat de notaris derhalve niet zonder nader onderzoek ¼ van de verkoopopbrengst aan het advocatenkantoor had moeten overmaken. Als gevolg van het handelen van de notaris beschikt klaagster nog steeds niet over haar deel uit de verkoopopbrengst van de woning van haar vader. De Kamer is van oordeel dat de notaris de belangen van klaagster onvoldoende in acht heeft genomen. De Kamer zal dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.
5.5 De Kamer acht de overige klachtonderdelen ongegrond. Klaagster heeft gesteld dat zij onheus is bejegend door de notaris. De notaris heeft dit betwist. Nu onvoldoende is gebleken dat de notaris klaagster onheus heeft bejegend, is de Kamer van oordeel dat deze stelling geen doel treft. Voor het derde klachtonderdeel dat de notaris klaagster de concept-transportakte en de afrekening niet heeft toegezonden geldt dat daarvan niet is gebleken zodat deze stelling evenmin doel treft.
5.6 Concluderend is de Kamer van oordeel dat de notaris dusdanig verwijtbaar heeft gehandeld dat de maatregel van berisping op zijn plaats is.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot de overboeking van de gehele verkoopopbrengst aan het advocatenkantoor gegrond en legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de overige onderdelen van de klacht ongegrond.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter, mrs. P. Schulting, H.Ph. Breuker, E.M.W. de Lange en J. de Beer, leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2010.
S. Ambachtsheer J.S. van der Kolk
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.