GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 9 november 2010 in de zaak onder nummer 200.053.440/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. M.L. Kamperdijk,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Namens appellante, verder “klaagster”, is bij een op 8 januari 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder “de kamer”, van 9 december 2009, waarbij klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar klachten tegen geïntimeerde, verder “de notaris”.
1.2 Van de zijde van de notaris is op 17 februari 2010 een verweerschrift met een bijlage ter griffie van het hof ingekomen.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 juli 2010, alwaar klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen en het woord hebben gevoerd, de gemachtigde aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ook de notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing onder ”2. De feiten” heeft vastgesteld.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris dat deze ermee heeft ingestemd dat de koopsom voor de tot de nalatenschap van klaagsters moeder behorende cottage met (een deel van) het tegoed op de eveneens tot de nalatenschap behorende rekening bij de HSBC-bank op de derdenrekening van notariskantoor [X] is overgemaakt, wetende dat daarover geen belasting was voldaan. Volgens klaagster heeft de notaris aanvankelijk tegen haar gezegd dat hij het niet verstandig vond om ”slapende honden wakker te maken” en heeft hij zich later op het standpunt gesteld dat hem onbekend was wat de herkomst van het geld was. De notaris had zijn ministerie moeten weigeren, temeer daar zij hem had gewaarschuwd, aldus klaagster.
Klaagster stelt zich in hoger beroep ten aanzien van de ontvankelijkheid op het standpunt dat zij op 7 september 2008 een algemene klacht heeft ingediend tegen het kantoor van (thans) oud-notaris mr. [X], waarin zij verwijst naar de handelwijze van de notaris. Zij is van mening dat deze algemene klacht tevens de klacht tegen de notaris omvat, waardoor deze op tijd is ingediend en zij in die klacht dient te worden ontvangen.
5. Het standpunt van de notaris
Voor het standpunt van de notaris verwijst het hof naar overweging 3.2 van de beslissing van de kamer. Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft de notaris zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de door klaagster genoemde brief van 7 september 2008 niet aan hem was gericht maar aan oud-notaris mr. [X].
6.1 Het hof overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid het volgende. In hoger beroep is niet in geschil dat klaagster in ieder geval op 4 april 2006 wist van de overboeking van de gelden op de derdenrekening van notariskantoor [X] en dat zij er reeds op 31 mei 2005 van op de hoogte was dat de memorie van successie onjuist was. Voorts staat vast dat de klacht tegen de notaris is ingediend op 1 juni 2009, derhalve meer dan drie jaar nadat klaagster kennis heeft genomen van het in haar ogen klachtwaardig handelen van de notaris.
6.2 Het betoog van klaagster dat zij bij brief van 7 september 2008 een algemene klacht heeft ingediend, die tevens was gericht tegen de notaris, kan niet worden gevolgd. Hoewel ook het handelen van de notaris in de brief wordt genoemd, was de klacht blijkens de eerste en laatste alinea alleen gericht tegen oud-notaris mr. [X].
De kamer heeft de klacht ook als zodanig in behandeling genomen.
6.3 Het voorgaande brengt mee dat klaagster haar klacht tegen de notaris buiten de in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt genoemde termijn heeft ingediend en dat de kamer terecht heeft geoordeeld dat klaagster niet kan worden ontvangen in die klacht.
6.4 Dit brengt het hof tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 november 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
klaagster,
gemachtigde: mr. M.L. Kamperdijk,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde, hierna: de notaris.
Op 7 september 2008 heeft klaagster een brief, met bijlagen, aan deze Kamer toegezonden. Daarin klaagt zij over het handelen van thans oud-notaris mr. [X], hierna: de oud-notaris. In die brief memoreert klaagster dat de notaris, die destijds nog als kandidaat-notaris verbonden was aan het kantoor van de oud-notaris, met (de begeleiding van) de afhandeling van de nalatenschap van de moeder van klaagster was belast.
Nadat klaagster nadien enige malen had gesproken met oud-notaris [X], waarbij ook aanwezig waren de notaris en de kandidaat-notaris mr. [A], die destijds ook aan het kantoor van oud-notaris [X] was verbonden, heeft zij op 1 juni 2009 een brief aan de Kamer van Toezicht te Amsterdam gestuurd houdende een klacht gericht tegen de notaris. Daarbij waren eveneens enige bijlagen gevoegd.
Bij brief van 30 juni 2009 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
Bij beslissing van de President van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juli 2009 is de zaak verwezen naar deze Kamer ter gelijktijdige behandeling daarvan met de klachten gericht tegen oud-notaris [X] en kandidaat-notaris [A]. De klacht is op 28 oktober 2009 mondeling behandeld, Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klaagster vergezeld van haar gemachtigde;
- de notaris.
De gemachtigde van klaagster heeft de klacht toegelicht, mede aan de hand van een overgelegde pleitnota.
De notaris heeft daarop zijn standpunt uiteengezet.
Na voortgezet debat, waarbij klaagster zelf ook enige inlichtingen heeft verschaft, heeft de Kamer de uitspraak bepaald op heden.
2.1 Op 15 december 2000 is de moeder van klaagster overleden. Bij leven heeft zij over haar nalatenschap beschikt, in Nederland bij testament van 26 november 1985, verleden voor mr. [Z], destijds notaris te [plaatsnaam] en in Engeland op 30 april 1990. In het eerstbedoelde testament was in punt 4 bepaald dat uit de nalatenschap een bedrag zal worden gereserveerd en aan de zoon van erflaatster, [naam broer klaagster], broer van klaagster, ter beschikking moet worden gesteld om daaruit de kosten te voldoen die voortvloeien uit de uitvoering van de in dat punt 4. genoemde opdrachten. Tevens is daarin bepaald dat door de zoon geen loon in rekening mag worden gebracht.
2.2 [naam broer klaagster] heeft de uitvoering van het testament op zich genomen. Tot de nalatenschap behoorden -onder meer- een in Engeland gelegen cottage. Deze cottage is verkocht en de opbrengst daarvan is gestort op een rekening bij HSBC-bank. Op 13 oktober 2005 is het saldo van die rekening groot € 17.780,42 overgeboekt op de derdenrekening van oud-notaris [X].
2.3 Op 4 april 2006 heeft de notaris klaagster -onder meer- geschreven:
“[...] heeft op 13 oktober jl. € 17.780,42 laten overboeken op een bankrekening van mijn kantoor, het betrof hier kennelijk de verkoopopbrengst van de woning in Engeland en de saldi van bedoelde bankrekeningen, derhalve de bedragen waarover alsnog aanvullend aangifte zou worden gedaan. Naar ik heb begrepen heeft […] inmiddels hierover aangifte gedaan, exact conform de afspraak.”
2.4 In haar brief van 7 april 2006 als antwoord daarop aan de notaris schrijft klaagster -onder meer- het volgende:
“U was sedert ons eerste gesprek d.d. 31 mei 2005 eveneens op de hoogte gebracht van de onjuistheid van de memorie van successie. Hoewel u in eerste instantie aangaf dat er door mijn broer nog melding gemaakt diende te worden van de onjuistheden met betrekking tot onder meer de memorie van successie, heeft u vervolgens niets gedaan, ondanks mijn sommatie uitstel te vragen aan de fiscus, om deze onjuistheden te veranderen.”
3. De klacht, het verweer en de beoordeling daarvan
3.1 Klaagster verwijt de notaris dat deze ermee heeft ingestemd dat de koopsom voor de tot de nalatenschap behorende cottage met (een deel van) de eveneens tot de nalatenschap behorende rekening bij de HSBC-bank op de derdenrekening van notariskantoor [X] is overgemaakt, wetende dat daarover geen belasting was voldaan. Later heeft de notaris, nadat hij aanvankelijk tegen klaagster had gezegd dat hij het niet verstandig vond om “slapende honden wakker te maken”, zich op het standpunt gesteld dat het hem onbekend was wat de herkomst van het geld was, zo heeft klaagster gesteld. Naar haar overtuiging had de notaris zijn ministerie behoren te weigeren, temeer daar zij hem had gewaarschuwd, aldus klaagster.
3.2 De notaris heeft in de eerste plaats en als meest verstrekkend verweer naar voren gebracht dat klaagster de klacht te laat heeft ingediend en daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft verder gesteld dat hij in een eerste gesprek voor zijn bemoeienis met de afwikkeling van de nalatenschap juist de voorwaarde heeft gesteld dat nadere aangifte moest worden gedaan. De notaris meent overigens te hebben begrepen dat de fiscus zich op het standpunt heeft gesteld dat een nadere aangifte achterwege gelaten kan worden en ook geen naheffing zal volgen in verband met de omstandigheid dat bij de aangifte verzuimd is de vorderingen van de erven op de erflaatster in mindering te brengen om de nalatenschap.
3.3 Blijkens artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of het nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
Uit de hiervoor onder 2.3 bedoelde brief van de notaris aan klaagster blijkt dat laatstgenoemde in ieder geval op 4 april 2006 wist van de overboeking van de gelden van de HSBC-bank op de derdenrekening van notariskantoor [X] terwijl uit de hiervoor onder 2.4 bedoelde brief van klaagster blijkt dat zij reeds op 31 mei 2005 ervan op de hoogte was dat de memorie van successie onjuist was. Dat betekent dat klaagster deze klachten te laat, immers buiten de in artikel 99 lid 12 Wna genoemde termijn, heeft ingediend.
Dit leidt ertoe dat klaagster niet ontvankelijk in haar klachten moet worden verklaard, zodat als volgt zal worden beslist.
De Kamer verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klachten.
Gewezen te Utrecht door mr. H.A.M. Pinckaers, plv. voorzitter, mr. E.J.M. Kerpen, mr. G.H. Beens, mr. P. Krepel, mr. R.J.M. van den Heuvel, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 9 december 2009 door de plv. voorzitter voornoemd in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris De plv. voorziter.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: 9 december 2009