ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.503/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over uitbetaling depotbedrag en rente

In deze zaak heeft klager, een ex-echtgenoot, de notaris aangeklaagd omdat deze bij de uitbetaling van een depotbedrag aan klagers ex-echtgenote ook een bedrag aan rente heeft overgemaakt. Klager stelt dat er geen afspraken zijn gemaakt over de rente tijdens de mediation-onderhandelingen en dat de notaris in strijd met zijn instructies heeft gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de rente en dat de notaris op basis van de depotovereenkomst heeft gehandeld. De depotovereenkomst, ondertekend op 26 september 2008, bevatte bepalingen over de uitbetaling van het depotbedrag en de bijbehorende rente. Klager had de notaris op 9 maart 2009 verzocht om een deel van het depotbedrag aan zijn ex-echtgenote over te maken, maar heeft niet duidelijk gemaakt dat de rente anders verdeeld moest worden dan in de depotovereenkomst was vastgelegd. Het hof oordeelt dat de notaris terecht heeft gehandeld door de rente naar rato uit te betalen aan de gerechtigden, en verwerpt het beroep van klager. De beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht, die de klacht van klager ongegrond verklaarde, wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 2 november 2010 in de zaak onder nummer 200.055.503/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANT,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant, verder “klager”, heeft bij een op 28 januari 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht, verder “de kamer”, van 6 januari 2010, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, verder “de notaris”, ongegrond is verklaard.
1.2 Van de zijde van de notaris is op 8 maart 2010 een verweerschrift met een bijlage ter griffie van het hof ingekomen.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 juli 2010, alwaar klager en de notaris zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing onder ”2. De feiten” heeft vastgesteld.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat deze bij de uitbetaling aan klagers ex-echtgenote van een deel (€ 74.000,-) van het door de notaris voor hen bewaarde depotbedrag, ten onrechte tevens een bedrag van € 827,18 aan rente heeft overgemaakt. Volgens klager heeft hij bij brief van 9 maart 2009 opdracht gegeven aan de notaris om alleen het bedrag van € 74.000,- aan de ex-echtgenote over te maken en het restant in zijn geheel aan hem, klager, te doen toekomen.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris stelt zich op het standpunt dat hij heeft gehandeld overeenkomstig artikel 4 van de op 26 september 2008 door klager en zijn ex-echtgenote ondertekende depotovereenkomst, waarin is bepaald dat bij verdeling van het depotbedrag over meerdere gerechtigden de rente naar rato aan hen zal worden uitbetaald.
6. De beoordeling
6.1 Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, vaststaat dat klager en zijn ex-echtgenote bij de mediation-onderhandelingen en het opstellen van het daaruit voortgekomen convenant niet hebben gesproken over de rente. Er is dan ook geen uitdrukkelijke afspraak gemaakt dat de rente op een andere wijze dan voorzien in de depotovereenkomst tussen hen zou worden verdeeld. Indien het de bedoeling was – zoals klager betoogt – dat de rente in afwijking van artikel 4 van de depotovereenkomst in zijn geheel aan hem zou worden uitgekeerd, had het op de weg van de partijen bij de depotovereenkomst gelegen om dit expliciet aan de notaris kenbaar te maken. Anders dan klager betoogt, was de door hem gegeven instructie “En het overige bedrag in zijn geheel te voldoen aan de heer [klager]” niet eenduidig, maar ook vatbaar voor de door de notaris daaraan gegeven uitleg. Bij gebreke van een uitdrukkelijke andersluidende instructie ten aanzien van de rente mocht de notaris ervan uitgaan dat de mededeling van klager slechts betrekking had op het gedeponeerde bedrag zelf en niet tevens op de over dat bedrag gekweekte rente.
De stelling van klager dat de notaris zich niet kan beroepen op de depotovereenkomst omdat klager en zijn ex-echtgenote de notaris op 9 maart 2009 een nieuwe overeenkomst hebben doen toekomen, kan niet worden gevolgd. De afzonderlijke berichten van klager en zijn ex-echtgenote aan de notaris betreffen slechts een opdracht tot uitbetaling en geen nieuwe, de overeenkomst van 26 september 2008 vervangende depotovereenkomst. Daartoe is reeds redengevend dat een dergelijke overeenkomst ook mede ondertekend had moeten worden door de notaris.
6.2 Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.3 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4 Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
klager,
-t e g e n-
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde, hierna: de notaris.
De procedure
Op 16 juni 2009 heeft deze Kamer een brief met enige bijlagen van klager ontvangen. Daarin klaagt hij over het handelen van de notaris.
Bij brief van 20 augustus 2009 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
De klacht is op 25 november 2009 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klager en
- de notaris.
Klager heeft zijn klacht toegelicht.
De notaris heeft daarop zijn standpunt uiteengezet. `
Na voortgezet debat heeft de Kamer de uitspraak bepaald op heden.
De feiten
2.1 In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben klager en zijn gewezen echtgenote hun voormalige echtelijke woning aan een derde verkocht. De leveringsakte is op 26 september 2008 voor (de waarnemer van) de notaris verleden. Op dezelfde dag hebben zij een depotovereenkomst getekend, waarin -voor zover hier van belang- het navolgende is opgenomen:
'1. De notaris houdt een bedrag ad twee honderd acht duizend twee honderd zes en tachtig euro en vijf en tachtig eurocent (€ 208.286,85), zijnde het saldo van de netto verkoopopbrengst uit de bovengenoemde transactie, hierna te noemen het depotbedrag, onder zijn berusting totdat door ondergetekenden overeenstemming bereikt is over de verdeling van het depotbedrag.
2. Ieder van de ondergetekenden verkrijgt ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de notaris. De notaris mag slechts tot uitbetaling aan de ondergetekenden tezamen danwel aan één van hen overgaan indien:
- hij van beide ondergetekenden schriftelijk een gelijkluidende opdracht hiertoe ontvangt, waarbij beide ondergetekenden verplicht zijn aan deze opdracht zo spoedig mogelijk hun medewerking te verlenen; of
- na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan dan wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
(…)
4. De notaris bewaart het depotbedrag rentedragend, indien hij dit langer dan een maand onder zich houdt. De door de notaris ontvangen rente wordt tegelijk met het depotbedrag uitbetaald. Wordt het depotbedrag over meer gerechtigden verdeeld, dan wordt de rente naar rato uitbetaald aan de gerechtigden.
(…)”
2.2 Klager heeft op 9 maart 2009 de notaris het volgende geschreven:
“Omdat mevrouw [A] en de heer [klager] d.d. 09 maart 2009 via de mediator een convenant getekend hebben, m.b.t. de boedelverdeling, verzoeken beiden u om hetgeen is overeengekomen ten uitvoer te brengen.
Ik heb op 28-02-09 reeds € 1000,-- aan mevrouw [A] voldaan, ik verzoek u hierbij derhalve om de nog resterende € 74.000,-- uit de overeenkomst te voldoen aan mevr. [A] rek.nr. […]. Uiteraard nadat u ook haar goedkeuring voor de gehele transactie heeft ontvangen.
En het overige bedrag in zijn geheel te voldoen aan de heer [klager] rekeningnr. […]”
2.3 De notaris heeft nadien een bedrag van € 74.000,-- vermeerderd met € 827,18 aan rente op de rekening van mevrouw [A] overgemaakt en het restant op de rekening van klager.
De klacht, het verweer en de beoordeling daarvan
3.1 Klager verwijt de notaris dat deze aan zijn gewezen echtgenote, behalve het bedrag van € 74.000,00, ook een bedrag van € 827,18 aan rente heeft overgemaakt. Klager stelt dat de notaris daarmee in strijd met zijn verzoek heeft gehandeld. Hij heeft daarbij gewezen op zijn hiervoor onder 2.2 bedoelde brief van 9 maart 2009, waarin hij de notaris verzoekt € 74.000,-- op de rekening van mevrouw [A] over te maken en het overige bedrag in zijn geheel op zijn rekening.
Klager heeft verder verklaard dat in geen enkel telefoongesprek dat hij na zijn brief van 9 maart 2009 nog met de notaris of een van zijn medewerkers heeft gevoerd is gesproken over rente of over de berekening daarvan.
3.2 De notaris heeft gesteld dat hij het bedrag van € 208.286,85 op grond van een depotovereenkomst onder zich had. De notaris heeft dat bedrag rentedragend weggezet. In punt 4 van de depotovereenkomst is geregeld dat bij verdeling van het depotbedrag over meerdere gerechtigden de rente naar rato aan hen zal worden uitbetaald. De notaris zegt overeenkomstig te hebben gehandeld.
De notaris heeft verder aangevoerd dat de brief van 9 maart 2009 die klager hem heeft gestuurd voor hem onvoldoende was om klager te volgen in de uitleg die deze nu daaraan geeft en dat klager, noch diens raadsman, noch mevrouw [A] kenbaar heeft gemaakt dat bij het mediationconvenant was afgeweken van de renteclausule zoals die in de depotovereenkomst was opgenomen. De notaris heeft naar aanleiding van de brief van klager van 9 maart 2009 nog telefonisch contact gehad met mevrouw [A] die de notaris, naar diens zeggen, juist heeft meegedeeld dat tijdens de mediationprocedure niet is gesproken over rente en dat partijen daarover ook geen afspraak hebben gemaakt. Zij ging er dan ook niet mee akkoord dat de rente in haar geheel aan klager zou worden uitbetaald, aldus de notaris.
3.3 Naar het oordeel van de Kamer maakt de rente die gekweekt is op het bij de notaris in depot gegeven bedrag geen deel uit van het depot zelf. De depotovereenkomst onderscheidt dan ook een depotbedrag (punt 1. van de overeenkomst) en daarop ontvangen rente (punt 4. van die overeenkomst). Wordt het depotbedrag uitbetaald, dan dient gelijktijdig de daarop gekweekte rente te worden uitbetaald.
Nu klager en zijn gewezen echtgenote over de rente klaarblijkelijk niet hebben gesproken, in ieder geval de notaris niet hebben meegedeeld dat zij anders zijn overeengekomen, diende de notaris, zoals hij heeft gedaan, het bedrag aan rente over het depotbedrag op grond van de depotovereenkomst aan klager en zijn gewezen echtgenote te betalen in dezelfde verhouding als waarin het depotbedrag is uitbetaald. Op deze grond oordeelt de Kamer dat de notaris juist heeft gehandeld, zodat de klacht van klager ongegrond moet worden verklaard.
4. De beslissing
De Kamer:
verklaart de klacht ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. H.A.M. Pinckaers, plv. voorzitter, mr. E.J.M. Kerpen, mr. B.J.M. Gehlen, mr. P. Krepel, mr. H. Hilberts, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 6 januari 2010 door mr. H.Æ. Uniken Venema, voorzitter van deze Kamer, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: 6 januari 2010