ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.842-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Tandartsenpraktijk Sumatra BV en de voorwaarden voor een reëel betalingsaanbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tandartsenpraktijk Sumatra BV. Appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E.A. Gelderman, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij zij op verzoek van geïntimeerde in staat van faillissement is verklaard. De rechtbank had mr. W.A.H. Melissen benoemd tot rechter-commissaris en mr. M.H. de Vries tot curator. Tijdens de zitting op 19 januari 2010 heeft appellante betwist dat de vordering van geïntimeerde vaststaat, omdat een deel van deze vordering al betaald zou zijn. Tevens heeft appellante aangevoerd dat zij niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, aangezien zij bereid was 50% van de vordering te voldoen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is van andere opeisbare schulden van appellante en dat zij in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sluitende regeling is getroffen met alle bekende crediteuren en dat er onvoldoende middelen zijn om de schuldeisers en de kosten van het faillissement te voldoen. Het verweer van appellante werd verworpen, en het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Dit arrest benadrukt de voorwaarden waaronder een reëel betalingsaanbod kan worden gedaan en de noodzaak van een sluitende regeling met alle crediteuren.

De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam, en het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Van deze uitspraak kan binnen acht dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 26 januari 2010 in de zaak met zaaknummer 200.051.842/01 van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TANDARTSENPRAKTIJK SUMATRA BV,
gevestigd te Amsterdam
APPELLANTE,
advocaat: mr. L.E.A. Gelderman,
t e g e n:
[ GEÏNTIMEERDEN ],
wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. Simsek te Zoetermeer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 1.1. Appellante – Sumatra – is bij op 17 december 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2009 met faillissementsnummer 09/962 F, waarbij appellante op verzoek van geïntimeerde in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. W.A.H. Melissen, lid van voornoemde rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. M.H. de Vries, advocaat te Amsterdam, tot curator.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 19 januari 2010. Ter zitting is namens appellante [ O ] verschenen, bijgestaan door mr. Gelderman voornoemd.
Namens [ geïntimeerde ] is mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer verschenen. Voorts is de curator, mr. De Vries voornoemd, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op grond van de stukken – waaronder een verslag van de curator van 14 januari 2010 - en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2. Uit voornoemd verslag met bijlagen van de curator blijkt dat, naast geïntimeerde, meerdere preferente crediteuren bestaan, zoals de belastingdienst en enkele werknemers. Daarnaast zijn er ook concurrente crediteuren, zoals een huurvordering en een aanzienlijke vordering van Agis Zorgverzekeringen. De curator heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat er voorts een vordering van het UWV valt te verwachten, aangezien appellante waarschijnlijk premievorderingen onbetaald heeft gelaten.
2.3. De vordering van de aanvrager van het faillissement wordt door appellante betwist.
Appellante heeft gesteld dat de vordering van geïntimeerde niet vaststaat, nu (een gedeelte van) de vordering van geïntimeerde is betaald. Voorts staan de steunvorderingen niet vast, nu de heer [ S ] en mevrouw [ J ] niet in dienst zijn van appellante en bovendien ook een gedeelte van de vordering van de heer [ S ] is voldaan, aldus appellante.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, nu zij aangeboden heeft direct 50% van de vordering van geïntimeerde te voldoen.
2.4. Op grond van de inhoud van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, wordt het volgende overwogen. Het hof is van oordeel dat niet alleen summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van geïntimeerde maar tevens van het bestaan van andere (opeisbare) schulden van appellante. Daarnaast is ook gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden, die aantonen dat appellante in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het verweer van appellante, dat van een dergelijke toestand geen sprake is omdat zij 50% van de vordering van geïntimeerde wil voldoen, wordt verworpen. Er is pas sprake van een reëel betalingsaanbod als een sluitende regeling strekkende tot vernietiging van het faillissement is getroffen met alle (bekende) crediteuren en er voldoende fonds aanwezig is om de schuldeisers en de kosten van het faillissement te voldoen. Hiervan is niet gebleken.
Hetgeen appellante ten aanzien van de overige vorderingen zoals Agis Zorgverzekeringen en ook overigens heeft aangevoerd, kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
2.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans,
S. Clement en H.J.M. Boukema uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.