ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.093-01 en 200.051.094-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei na boedelachterstand

In deze zaak hebben appellanten, [ Appellant ] en [ Echtgenote ], hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van hun schuldsaneringsregeling door de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 2 december 2009 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet, omdat de appellanten een boedelachterstand van € 3.232,76 hadden laten ontstaan. Gedurende een jaar hebben zij geen enkele afdracht aan de boedel gedaan en hebben zij nagelaten de bewindvoerder tijdig te informeren over hun financiële situatie. Ondanks een voorstel om een betalingsregeling te treffen, had de rechtbank geen vertrouwen in de nakoming hiervan door de appellanten.

De appellanten waren sinds 7 juli 2006 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar hebben erkend dat zij een achterstand aan de boedel hebben laten ontstaan. Zij voerden aan dat hun financiële situatie was veranderd door ander werk en dat zij niet tijdig over hun inkomensgegevens konden beschikken. Het geld dat zij voor de boedel hadden gereserveerd, was door een derde voor andere doeleinden gebruikt, wat voor hun risico kwam. De rechtbank had hen bevolen om voor 2 december 2009 een betalingsregeling te treffen, maar de voorgestelde regeling kwam te laat.

Het hof oordeelde dat de appellanten niet naar behoren hebben voldaan aan hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De keuze om geld bij een derde in bewaring te geven in plaats van af te dragen aan de boedel, leidde tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling terecht was beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof bekrachtigde derhalve het vonnis van de rechtbank, waarmee de appellanten in hun verzoek om een schone lei werden afgewezen. Van dit arrest kan binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 29 januari 2010 in de zaak met zaaknummers 200.051.093/01 en 200.051.094/01 van:
[ APPELLANTEN ],
beiden wonende te [ A ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M. van Bommel, Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten – [ Appellanten ] dan wel [ Appellant ] en [ Echtgenote ] afzonderlijk hierna – zijn bij op 10 december 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2009 met insolventienummers 06.631-R en 06.632-R, waarbij ten aanzien van [ Appellanten ] de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissing is vermeld.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 19 januari 2010. Bij die behandeling zijn [ Appellanten ] verschenen, bijgestaan door hun advocaat voornoemd. Voorts is de bewindvoeder, J.K. Stoffels, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 De rechtbank heeft op verzoek van de bewindvoerder de op [ Appellanten ] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
De behandeling van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is meerdere malen aangehouden om [ Appellanten ] in de gelegenheid te stellen de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen, maar uiteindelijk is de boedelachterstand opgelopen tot € 3.232,76. De gebleken achterstand in de boedel komt voor hun rekening, daar zij van mei 2008 tot en met oktober 2009 geen enkele afdracht aan de boedel hebben gedaan en hebben nagelaten de bewindvoerder tijdig te informeren over hun inkomsten en uitgaven om de afloscapaciteit en de boedelstand te berekenen.
[ Appellanten ] hebben weliswaar € 1.200,- betaald en voor het resterende bedrag een betalingsregeling voorgesteld van € 320,- per maand, maar de rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat [ Appellanten ] de voorgestelde betalingsregeling zullen nakomen.
2.2 Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag d.d. 13 januari 2010 aan het hof doen toekomen. Hiervan hebben [ Appellanten ] kennis genomen.
2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1 Op 7 juli 2006 zijn [ Appellanten ] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [ Appellant ] en [ Echtgenote ]
– geboren op 11 december 1950 respectievelijk 23 februari 1973 - zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben twee kinderen van 5 en 8 jaar oud. [ Appellant ] voerde van 1 januari 2001 tot 23 januari 2006 de eenmanszaak [‘ naam zaak ’].
2.3.2 [ Appellanten ] hebben erkend dat zij een achterstand aan de boedel hebben laten ontstaan van € 3.232,76, maar hebben gesteld dat hen hiervan geen verwijt valt te maken. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd. [ Appellant ] kreeg ander werk, waardoor zijn inkomsten veranderden. Van zijn werkgever kreeg hij pas, na een paar maanden, na lang aandringen, zijn loonstrookjes. Het was voor de bewindvoerder niet mogelijk te berekenen hoeveel [ Appellanten ] aan de boedel dienden af te dragen, omdat de bewindvoerder niet beschikte over de inkomensgegevens van [ Appellant ]. [ Appellanten ] wisten dientengevolge niet hoeveel zij aan de boedel verschuldigd waren. Zij hebben besloten geld te reserveren voor de boedel en dit contant aan de zus van [ Appellant ] in bewaring gegeven. Toen de bewindvoerder eenmaal kon vaststellen hoeveel zij nog aan de boedel dienden af te dragen, bleek dit geld door de zus van [ Appellant ] voor andere doeleinden te zijn gebruikt. De moeder van [ Echtgenote ] was bereid € 1.200,- te storten en het resterende bedrag wilden [ Appellanten ] zelf voldoen. De rechtbank is ter zitting van 28 oktober 2009 op dit voorstel ingegaan, heeft [ Appellanten ] bevolen voor 2 december 2009 voor het resterende bedrag een betalingsregeling te treffen met de bewindvoerder en tevens bevolen een verklaring van de zus van [ Appellant ] over te leggen. De zus van [ Appellant ] heeft geen verklaring willen afleggen. Na de zitting van 28 oktober hebben [ Appellanten ] wel een voorstel gedaan om een betalingsregeling van € 320,- per maand te treffen en hebben zij € 1.200,- aan de boedel betaald. [ Appellanten ] gingen er vanuit dat zij hiermee aan de afspraken hadden voldaan, die ter terechtzitting van 28 oktober 2009 waren gemaakt.
[ Appellanten ] hebben voorts gesteld dat zij inmiddels € 3.232,76 op de derdengeldrekening van het kantoor van hun advocaat hebben gestort. Ten bewijze hiervan verwijzen zij naar de brief van hun advocaat, die zij bij brief van 18 januari 2010 het hof hebben doen toekomen. Appellant ] hebben verklaard dat de € 3.232,76 een schenking is van de moeder van [ Echtgenote ].
2.3.3 De bewindvoerder heeft het volgende gesteld. De verlenging van de schuldsaneringsregeling met als doel de boedelachterstand in te lopen zou voor [ Appellanten ] niet haalbaar zijn, omdat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen onverkort blijven gelden. Nu echter [ Appellanten ] hun achterstand in de boedel kunnen voldoen en geld hebben gereserveerd op de derden-rekening van hun advocaat, ziet de bewindvoerder geen belemmering meer voor het alsnog verlenen van de schone lei.
2.4 Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt.
Het hof oordeelt als volgt. [ Appellanten ] hebben niet naar behoren voldaan aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. [ Appellanten ] hebben van mei 2008 tot en met oktober 2009 geen enkele afdracht aan de boedel verricht. In plaats van het geld af te staan, hebben zij ervoor gekozen het geld bij een derde in bewaring te geven. Het feit dat deze derde het geld voor andere doeleinden heeft uitgegeven, komt voor hun risico. Weliswaar kunnen zij thans de achterstand in de boedel voldoen, dit komt echter in een te laat stadium. De schuldsaneringsregeling is terecht beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof zal de beslissing van de rechtbank derhalve bekrachtigen.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans,
S. Clement en H.J.M. Boukema uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 29 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.