ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.004.272/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in verbouwingswerkzaamheden en betalingsgeschil

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [D], de opdrachtgever, en [M], de aannemer, over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [D]. De overeenkomst werd mondeling gesloten op 16 februari 2006, waarbij [M] zich verbond om werkzaamheden uit te voeren voor een totaalbedrag van € 68.925,78. Na de aanvang van de werkzaamheden ontstonden er problemen met de oplevering en de kwaliteit van het werk. [D] stelde [M] aansprakelijk voor de te late oplevering en de gebreken in de uitvoering, en weigerde verdere betalingen te doen totdat de gebreken waren hersteld. [M] daarentegen vorderde betaling van openstaande facturen, die door [D] niet waren voldaan.

De rechtbank oordeelde dat [D] in verzuim was geraakt door de facturen niet tijdig te betalen, en dat de voorwaarden die [D] stelde voor het herstel van de gebreken onacceptabel bezwarend waren. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [D] niet redelijkerwijs kon weigeren om [M] de gelegenheid te geven de werkzaamheden af te ronden. Het hof concludeerde dat [D] in crediteursverzuim verkeerde en dat zij niet bevoegd was om de overeenkomst te ontbinden. De vorderingen van [M] werden toegewezen, en [D] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[D],
wonende te [X],
APPELLANTE,
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MONTAGEBEDRIJF [M] B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
1. Het procesverloop
1.1. Bij dagvaarding van 31 maart 2008 is appellante, hierna te noemen [D], in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 9 januari 2008, gewezen onder nummer 130291/HA ZA 06-1506 tussen haar als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, en geïntimeerde, hierna te noemen [M], als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie.
1.2. [D] heeft van grieven gediend waarbij zij producties in het geding heeft gebracht en bewijs heeft aangeboden en haar eis heeft vermeerderd. Thans vordert zij, kort samengevat, dat de vorderingen van [M] alsnog zullen worden afgewezen; dat voor recht zal worden verklaard dat [M] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten; dat voor recht zal worden verklaard dat de overeenkomst van aanneming van werk per 30 oktober 2006 buitengerechtelijk is ontbonden; dat voor recht zal worden verklaard dat de door [M] gelegde beslagen onrechtmatig zijn; dat [M] zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding tot een bedrag van € 102.489,--, althans een in goede justitie te bepalen voorschot op die schade, en dat [M] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [D] uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, alles uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [M] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3. [M] heeft geantwoord en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de vorderingen van [D] zal afwijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [D] in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Vervolgens heeft [D] nog een akte genomen, waarop [M] bij antwoordakte heeft gereageerd.
1.5. Partijen hebben de stukken overgelegd en om arrest gevraagd.
2. De feiten
[D] heeft geen grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank in het bestreden vonnis in r.o. 2.1 tot en met r.o. 2.15 als vaststaand aangemerkte feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Kort na 16 februari 2006 is tussen [D] en [M] een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen, op basis van mondelinge instemming van [D] met een offerte van [M] van 16 februari 2006. De overeenkomst hield in dat [M] voor een totale aanneemsom van € 68.925,78 (incl. BTW) verbouwingswerkzaamheden zou uitvoeren aan de woning van [D] gelegen aan de [laan] (hierna: de woning).
2.2 [D] heeft de offerte van [M] op 9 mei 2006 ondertekend. Op de offerte heeft zij geschreven: “Gesplitste facturen. Zodra een onderdeel afgewerkt is gaarne faktureren. Aanvang werkzaamheden per direct.”
2.3 [M] heeft de werkzaamheden aangevangen in april 2006. In juni 2006 heeft [D] een viertal facturen van [M] betaald, in totaal voor een bedrag van € 18.265,05.
2.4 Bij brief van 24 juli 2006 heeft [D] het volgende geschreven aan [M]:
“Met betrekking tot ons onderhoud van 17 juli jl., stel ik u middels dit schrijven aansprakelijk voor de te late oplevering van de [woning].
Zoals besproken zou oplevering plaatsvinden op 01 juni 2006. Door het niet adequaat aanvangen en voortzetten van de werkzaamheden is er nu een achterstand opgelopen in de oplevering, welke resulteert in het feit dat ik pas per 01 oktober a.s. de woning daadwerkelijk kan betrekken.
Ik stel u bij deze aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende kosten (…)”
2.5 [M] heeft hierop bij brief van 26 juli 2006 aan [D] als volgt gereageerd:
“In onze offerte staat geen opleverdatum vermeld.
Bij onze collega [W] (…) is eveneens geen opleverdatum bekend. Bij de elektricien is ook geen opleverdatum bekend.
Dit had ook heel moeilijk geweest vanwege het feit dat er tijdens de bouwwerkzaamheden divers meerwerk is bijgekomen. Een kleine opsomming:
(…)”
2.6 Op 27 juli 2006 hebben [D] en [M] tezamen de verbouwingswerkzaamheden geïnspecteerd. [D] was niet tevreden over het werk. Een dag later is [M] op vakantie gegaan.
2.7 Op 2 augustus 2006 heeft [D] lekkage in de woning geconstateerd. In verband met de afwezigheid van [M] is door een derde een noodreparatie uitgevoerd.
2.8 Bij brief van 9 augustus 2006 heeft [D] het volgende geschreven aan [M]:
“Op 08 augustus jl. heb ik in de woning aan de [laan] het stucwerk gecontroleerd welke onder uw aanneming is uitgevoerd. Daar ik vraagtekens zet bij het eindresultaat c.q. de kwaliteit, alsmede gebreken in de afwerking en reeds ontstane scheuren heb geconstateerd, deel ik u hierbij mede dat ik een onderzoek wil laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige.
Voorts deel ik u hierbij mede dat er op 02 augustus jl. lekkage geconstateerd is in de achterkamer op de 1e etage. Daar de weersomstandigheden van dien aard waren dat snel ingrijpen noodzakelijk was, heeft op 03 augustus 2006 de heer [G] een inspectie en tijdelijke reparatie uitgevoerd.
Met betrekking tot de afhandeling in deze zal ik u te zijner tijd berichten.
(…)”
2.9 [M] heeft niet gereageerd op dit schrijven.
2.10 Op verzoek van [D] heeft op 1 september 2006 (buiten aanwezigheid van [M]) een deskundige van de Vereniging Eigen Huis een bouwtechnische keuring uitgevoerd aan de woning. In het ‘Rapport Controle tijdens de bouw’ d.d. 1 september 2006 (hierna: het VEH-rapport) zijn 56 gebreken in de bouwwerkzaamheden geconstateerd. Onder het kopje ‘Omschrijving van Tekortkomingen van ernstige aard’ is in het VEH-rapport het volgende vermeld:
“- aansluitingen dakkapellen, uitbouw onvoldoende
- stucwerk niet sausklaar
- geheel niet conform afspraak uitgevoerd.”
2.11 Bij brief van 2 september 2006 heeft [M] [D] aangemaand tot betaling van een factuur d.d. 14 juli 2006 en een factuur d.d. 27 juli 2006. Met deze facturen was in totaal een bedrag gemoeid van € 52.462,99. Op de facturen was vermeld: Betaling binnen 8 dagen na faktuurdatum. [D] had op 17 augustus 2006 op deze beide facturen tezamen een betaling gedaan van € 8.911,06. Derhalve stond toen nog een bedrag open van € 43.551,93.
2.12 [D] heeft hierop gereageerd met een brief van 7 september 2006, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Naar aanleiding van uw bovenvermeld schrijven wil ik u mededelen dat er op 01 september jl. een Inspectie tijdens de Bouw is uitgevoerd door de Vereniging Eigen Huis in mijn opdracht. Tijdens deze inspectie zijn er 58 tekortkomingen in meer of minder ernstige mate geconstateerd. Voor uw informatie heb ik een kopie van het rapport bijgevoegd.
Conform afspraak zou ik na gereedkomen van de posten zoals vermeld in uw offerte de facturen voldoen, mits het werk naar tevredenheid uitgevoerd was. In beide facturen (…) werden posten vermeld die naar mijn mening nog niet in aanmerking kwamen voor betaling, daar die werkzaamheden nog niet afgerond c.q. gereed waren. De posten waar ik wel akkoord mee was zijn voldaan.
Voor de goede orde deel ik u mede dat ik inmiddels juridische stappen heb ondernomen en derhalve alle verdere betalingen opschort totdat er duidelijkheid is verkregen ten aanzien van het vervolg. (…)”
2.13 [M] heeft geen reactie gegeven op de brief van [D] van 7 september 2006.
2.14 Bij brief van 19 september 2006 heeft de door [D] ingeschakelde raadsman het volgende geschreven:
“(…) Inmiddels zult u de brief van cliënte d.d. 7 september jl. hebben ontvangen. Bij die brief heeft cliënte een kopie van het op 1 september jl. door de Vereniging Eigen Huis uitgevoerde inspectierapport aan u gezonden. Uit het rapport blijkt dat het werk op maar liefst 56 punten te wensen over laat. Over twee punten stelt de inspecteur nadere vragen.
De gebreken
Nu het rapport u bekend is, zal ik niet alle gebreken uitvoerig bespreken. Ik zal enkel de hoofdlijnen benoemen.
(…)
Om kort te gaan deugen de door u verrichte werkzaamheden niet. U bent derhalve tekort geschoten in de nakoming van uw verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van aanneming.
Ik verzoek u mij binnen vijf dagen na heden schriftelijk te berichten dat u de gebreken erkent. Voor zover u de gebreken betwist, verzoek ik u mij schriftelijk en gedetailleerd te berichten op welke gronden u de door inspecteur geconstateerde gebreken bestrijdt.
Het moge duidelijk zijn dat cliënte de betaling van uw facturen opschort totdat het werk deugdelijk is opgeleverd. Cliënte zal dan ook niet aan uw sommatie van 2 september jl. voldoen.
De vragen
Op de eerste etage heeft u een dragende muur verwijderd. De inspecteur vraagt zich af op welke wijze u dit constructief heeft opgevangen.
Daarnaast vraagt de inspecteur zich af op welke wijze u de kozijnen op de 1e etage aan de achterzijde heeft geplaatst. (…)
De schade
Door de wijze waarop u de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd, lijdt cliënte schade.
Ten eerste bestaat deze schade uit de kosten van herstel. Om de woning in goede staat te brengen zal cliënte de nodige kosten moeten maken. Naar verwachting overstijgen deze kosten het thans opgeschorte bedrag van € 43.551.93.
Ten tweede bestaat deze schade uit de kosten die cliënte heeft moeten maken, doordat de oplevering niet zoals overeengekomen heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006.(…)
Tot slot maakt cliënte kosten in verband met de noodzakelijk in te roepen rechtsbijstand.
Voor deze schade houdt cliënte u aansprakelijk.
Herstel van gebreken
U zult begrijpen dat cliënte weinig tot geen vertrouwen meer heeft in de kennis en kunde van uw bedrijf. Desalniettemin heb ik haar bereid gevonden u in de gelegenheid te stellen om de gebreken te herstellen en alsnog op 15 oktober a.s. de woning gebruiksklaar op te leveren.
Cliënte verbindt daaraan wel de voorwaarde dat u de herstelwerkzaamheden verricht in overleg met en onder supervisie van een door cliënte aan te wijzen uitvoerder. Nadat u de gebreken aldus op juiste wijze heeft hersteld, zal cliënte de openstaande facturen aan u voldoen.
Op de facturen zal zij haar schade (waaronder ook de kosten van de in te schakelen uitvoerder) in mindering brengen.
Ik verzoek u mij binnen 5 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat u met het voorgaande instemt, bij gebreke waarvan cliënte een derde opdracht zal geven om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. (…)”
2.15 Bij brief van 22 september 2006 heeft de raadsman van [D] het volgende bericht aan [M]:
“Cliënte heeft bemerkt dat u inmiddels een aantal ramen heeft vervangen. Voorts heeft u getracht de scheuren in het stucwerk te herstellen.
Gezien het gerezen geschil tussen u en cliënte zult u – mede in het licht van mijn brief van 19 september jl. - begrijpen dat cliënte niet wenst dat u zonder haar toestemming en zonder toezicht van een uitvoerder werkzaamheden in het pand verricht.
Zolang ik uw bevestigende reactie op mijn voornoemde brief niet heb ontvangen, is het u en uw medewerkers niet toegestaan het pand aan de [laan] te betreden. Ik sommeer u dan ook de in uw bezit zijnde sleutels van het pand uiterlijk morgenochtend voor 12.00 uur af te geven aan cliënte.”
2.16 Op 26 september 2006 heeft [M] de sleutels van het werk ingeleverd bij [D].
2.17 Op 6 oktober 2006 heeft een gezamenlijke bezichtiging
van de woning plaatsgevonden door [D], [M], de raadslieden van beiden en de bouwkundige die het VEH-rapport had opgesteld. Van de op de bezichtiging gevolgde bespreking is een verslag opgemaakt. Daarin is door [M] aangegeven dat hij het niet eens is met de in het VEH-rapport vermelde punten bij ‘Omschrijving van tekortkomingen van ernstige aard’.
2.18 Bij brief van 17 oktober 2006 heeft de raadsman van [D] aan [M] verzocht om vóór 18 oktober 2006 12.00 uur een inhoudelijke reactie te geven, bij gebreke waarvan zij zich vrij achtte de noodzakelijke herstelwerkzaamheden door een derde te laten uitvoeren. Voorts is [M] in de gelegenheid gesteld om op uiterlijk 27 oktober 2007 het werk op te leveren, bij gebreke waarvan [M] in verzuim zou verkeren en [D] alle rechtsmiddelen, zoals ontbinding en schadevergoeding, zouden toekomen.
2.19 Bij brief van 19 oktober 2006 heeft [M] van [D] een voorschotbetaling gevraagd, alvorens hij bereid was herstelwerkzaamheden uit te voeren.
2.20 Bij brief van 23 oktober 2006 heeft [D] aan [M] voorgesteld een voorschot te betalen, maar onder de voorwaarde dat [M] aannemelijk zou maken dat zij niet binnen afzienbare termijn zou failleren. Voorts heeft [D] in deze brief vastgehouden aan de oplevertermijn van 27 oktober 2006.
2.21 [M] heeft dit voorstel van [D] bij brief van 26 oktober 2006 verworpen. Hierbij heeft hij aangegeven pas op 31 oktober 2006 een aanvang te kunnen maken met de herstelwerkzaamheden, en dat hij zich niet aan een opleverdatum wilde binden.
2.22 Hierop heeft [D] bij schrijven van 30 oktober 2006 de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
2.23 Bij dagvaarding van 22 november 2006 heeft [M] [D] in rechte aangesproken tot betaling van de nog openstaande facturen tot een bedrag van € 52.017,77, vermeerderd met rente en kosten.
2.24 Op verzoek van [D] heeft de rechtbank bij beschikking van 27 december 2006 E.W. Lopes Cardozo benoemd als deskundige voor het uitbrengen van een voorlopig deskundigenbericht over, kort gezegd, de kwaliteit van de door [M] uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden in de woning van [D].
2.25 Na een concept-rapport voorgelegd te hebben aan partijen, heeft de deskundige op 20 april 2007 een definitief rapport uitgebracht (hierna: het deskundigenrapport). In het deskundigenrapport is aan de hand van het VEH-rapport nagegaan welke van de daarin geconstateerde gebreken nog aanwezig waren. Dit bleek voor een aanzienlijk aantal gebreken het geval te zijn, onder meer ten aanzien van de plaatsing van de dakpannen, de afdichting van de dakkapel, de dakdoorvoer van de schoorstenen, de opstand van de dakgoten, de loodaansluitingen ter plaatse van de dakgoten, de aangebrachte betimmeringen. Ten aanzien van het stucwerk is in het rapport opgemerkt dat dit niet voldoet aan maatstaven van goed en deugdelijk werk. Ook zijn in het deskundigenbericht nog enkele andere gebreken gesignaleerd. Uit het geschrevene op de pagina’s 21-23 van dat rapport valt het volgende op te maken: het herstel van (A) de gebreken die het gevolg zijn van de uitvoering van de werkzaamheden die niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk beloopt € 10.000,-, het herstel van (B) de opleveringsgebreken die in de normale onderhoudsperiode verholpen zouden kunnen worden een bedrag van € 1.500,-- en de waardevermindering ten gevolge van het ondeugdelijk stucwerk een bedrag van € 8.000,--.
3. De beoordeling
3.1 In deze procedure is in de eerste plaats aan de orde of [M] nog aanspraak kan maken op betaling van de bedragen van de door hem aan [D] verzonden en grotendeels onbetaald gebleven facturen van 14 en 27 juli 2006, zoals door hem was gevorderd in zijn inleidende dagvaarding.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag als uitgangspunt genomen dat tussen partijen overeengekomen was dat de facturen betaald dienden te worden voor zover die zagen op onderdelen van het werk die inmiddels waren afgewerkt (r.o. 4.2 van het bestreden vonnis). Hiertegen is geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
3.2 Door de rechtbank is in r.o. 4.3 van het vonnis overwogen, kort samengevat, dat [D] in verzuim is geraakt, doordat zij de facturen niet binnen de op de factuur vermelde datum – volgens de rechtbank een fatale termijn – heeft voldaan aan [M].
Tegen deze overweging is grief I gericht. Ter toelichting op de grief stelt [D] dat voor wat betreft de werkzaamheden waar de facturen betrekking op hadden, geen sprake was van ‘afgewerkte werkzaamheden’. De facturen waren derhalve niet opeisbaar.
3.3 Het hof overweegt het volgende. Zoals blijkt uit het vermelde onder 2.2, zijn partijen overeengekomen dat gefactureerd kon worden indien ‘een onderdeel is afgewerkt’. Ook partijen gaan ervan uit dat dit tussen hen overeengekomen is. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg is door partijen meegedeeld dat de desbetreffende afspraak is gemaakt omdat, anders dan wel gebruikelijk was, vóór aanvang van werkzaamheden geen voorschotnota's verzonden zouden worden. Tegen deze achtergrond hebben partijen over en weer redelijkerwijs aan de geciteerde woorden de betekenis moeten geven dat [M] kon factureren op het moment dat hij de betreffende werkzaamheden had uitgevoerd. Dat daarvan eerst sprake zou kunnen zijn indien de desbetreffende werkzaamheden zonder gebreken zouden zijn uitgevoerd en/of naar tevredenheid van [D] zouden zijn uitgevoerd, kan naar ’s hofs oordeel niet worden aangenomen. Aanknopingspunten voor deze lezing zijn gesteld noch gebleken. Hierbij is aan te tekenen dat het ging om facturen die in de loop van het werk werden verzonden en niet om de eindfactuur c.q. facturen die betrekking hadden op de oplevering van het werk.
[M] was derhalve gerechtigd te factureren voor werkzaamheden die waren uitgevoerd; niet vereist is dat die werkzaamheden zonder gebreken waren uitgevoerd.
Voorts is het hof van oordeel dat [D], in het licht van de betwisting hiervan door [M], in onvoldoende mate heeft onderbouwd dat (c.q. welke) onderdelen van de werkzaamheden waarop de facturen betrekking hadden (zie daarvoor de omschrijving op de facturen van 14 en 27 juli 2006), werkzaamheden betroffen die door [M] niet waren uitgevoerd. Dit is niet te halen uit de brief van [D] van 7 september 2006 (genoemd onder 2.12). Ook uit het VEH-rapport of het deskundigenbericht is niet af te leiden dat [M] heeft gefactureerd voor werkzaamheden die op het moment van facturering nog niet waren uitgevoerd.
De facturen waarover het hier gaat, betroffen derhalve – na het verloop van de betalingstermijn van acht dagen na factuurdatum - opeisbare vorderingen van [M].
3.4 Het voorgaande betekent dat [M] in september 2006 een opeisbare vordering op [D] had ten belope van het onbetaald gebleven bedrag van € 43.551,93. Daarmee faalt grief II.
3.5 Grief III bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [D] als gevolg van de in de brief van 19 september 2006 (zie onder 2.14) gestelde voorwaarden, die naar het oordeel van de rechtbank zeer bezwarend waren en waarmee [M] niet akkoord behoefde te gaan, in schuldeisersverzuim is komen te verkeren. Van dit schuldeisersverzuim was, zo overwoog de rechtbank, het gevolg dat zolang dit schuldeisersverzuim voortduurde [D] krachtens het bepaalde in artikel 6:54 aanhef en onder a BW geen beroep op opschorting van haar betalingsverplichting kon doen, een eventueel verzuim aan de zijde van [M] was geëindigd en [M] ook niet in verzuim kon geraken (artikel 6:61 BW). Het hof zal onderzoeken of de rechtbank op goede gronden schuldeisersverzuim aan de zijde van [D] heeft aangenomen. Zo dit het geval is, behoeft niet meer te worden onderzocht of [D] zich ten aanzien van de betaling van het bedrag van € 43.551,93 op 7 september 2006 terecht heeft beroepen op een opschortingsrecht.
3.6 Niet gesteld of gebleken is dat [M] in de periode voorafgaand aan 7 september 2006 geweigerd heeft of niet in staat was verdere werkzaamheden aan de woning te verrichten. Integendeel, uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat [M] er rond die tijd vanuit ging de werkzaamheden aan de woning voort te zetten en af te ronden. Wel was (voor een deel) sprake van ondeugdelijkheid in de uitvoering van de werkzaamheden aan de woning door [M], zo blijkt uit zowel het VEH-rapport als uit het deskundigenbericht. De geconstateerde gebreken leenden zich echter alle voor herstel. De kosten daarvan, die – zo blijkt uit het rapport van de deskundige - in ieder geval (aanzienlijk) minder bedroegen dan hetgeen [D] toentertijd aan [M] verschuldigd, waren niet van zodanige orde dat aan een deugdelijk herstel getwijfeld moest worden. Ook heeft [D] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat [M] niet voldoende bekwaam geacht kon worden om het herstel, zonder begeleiding, op behoorlijke wijze te volbrengen.
3.7 Onder deze omstandigheden kon [D] redelijkerwijs niet weigeren om [M] in de gelegenheid te stellen de werkzaamheden af te ronden en, waar nodig, te herstellen. [D] heeft dit desalniettemin gedaan, in die zin dat zij aan verdere uitvoering van de werkzaamheden door [M] de voorwaarde verbond dat [M] (vooraf) ermee akkoord moest gaan dat zij de werkzaamheden zou uitvoeren ‘in overleg met en onder supervisie van een door cliënte aan te wijzen uitvoerder’ en dat zij de kosten daarvan voor haar rekening moest nemen (in de brief van 19 september 2006 staat immers: 'Op de facturen zal zij haar schade (waaronder ook de kosten van de in te schakelen uitvoerder) in mindering brengen'). Tegen de achtergrond van het onder 3.6 overwogene deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat de gestelde voorwaarden onacceptabel bezwarend waren en zodoende niet door [M] behoefden te worden aanvaard. Blijkens het slot van de brief is door [D] iedere mogelijkheid tot redelijk overleg bij voorbaat afgesloten.
3.8 De conclusie moet zijn dat [D], in crediteursverzuim verkerend, niet bevoegd was tot ontbinding van de overeenkomst op 30 oktober 2006. Immers deed zich voor de situatie als omschreven in art. 6:266 lid 1 BW: de schuldeiser die zelf in verzuim verkeert in de nakoming van een verbintenis, kan niet de ontbinding inroepen van die verbintenis. Zowel grief III als grief IV faalt.
3.9 Uit voornoemde conclusie vloeit voort dat [D] bij verdere bespreking van de grieven geen belang heeft. Aan een bespreking van de eisvermeerdering van [D] komt het hof niet meer toe.
3.10 De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [D] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Haarlem (gewezen onder nummer 130291/HA ZA 06-1506) van 9 januari 2008;
veroordeelt [D] in de kosten van het hoger beroep en begroot die tot op heden aan de zijde van [M] op
€ 1.675,-- aan verschotten en € 1.631,-- voor salaris van de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, R.H. de Bock en M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2010 door de rolraadsheer.