ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.688/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notarissen inzake depotuitkering en communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in Haarlem. De klacht was ingediend door een klaagster tegen twee notarissen, [de notaris 1] en [de notaris 2], die betrokken waren bij de afwikkeling van een depotbedrag. Klaagster verwijt [de notaris 1] dat hij in 1998 heeft geweigerd het depot aan haar uit te keren, ondanks dat zij een bodemgeschiktheidsverklaring kon overleggen. Tevens wordt hem verweten dat hij artikel 10 van de leveringsakte onjuist heeft geformuleerd en dat hij het depot zonder haar toestemming heeft overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y]. Klaagster stelt dat zij pas in 2008 op de hoogte is geraakt van deze overboeking.

Het hof oordeelt dat klaagster niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen a) en b), omdat deze betrekking hebben op gedragingen uit 1998 en 1995, waarover zij al eerder op de hoogte was. Echter, het hof oordeelt dat klaagster wel ontvankelijk is in klachtonderdeel c), dat betrekking heeft op de overboeking van het depot in 2003. Het hof stelt vast dat [de notaris 1] het depotbedrag heeft overgeboekt zonder klaagster hierover te informeren, wat in strijd is met de zorgvuldigheid die van een notaris verwacht mag worden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kamer en legt aan [de notaris 1] de maatregel van berisping op. Klachtonderdeel d) tegen [de notaris 2] wordt ongegrond verklaard, omdat zijn terugkomst op een toezegging niet als klachtwaardig wordt aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 31 augustus 2010 in de zaak onder nummer 200.054.688/01 NOT van:
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. E.P. Caris
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de BV],
gevestigd te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: 1. [A],
2. [B].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is bij verzoekschrift – met bijlagen – van 20 januari 2010 van de zijde van appellant, hierna de notaris, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, hierna de kamer, van 31 oktober 2009, uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2009 en verzonden op 21 december 2009, waarbij de kamer de tegen de notaris gerichte klacht van geïntimeerde, hierna klaagster, gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor het overige gegrond heeft verklaard. Aan de notaris is de maatregel van berisping opgelegd.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 9 maart 2010 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 juli 2010.
Klaagster is verschenen, vertegenwoordigd door twee gemachtigden. Voorts is de notaris met zijn gemachtigde verschenen. Allen hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van de notaris heeft een pleitnota overgelegd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris het volgende:
a) de notaris heeft in 1998 geweigerd om het depot aan klaagster uit te keren, hoewel klaagster aan de notaris een door een daartoe bevoegd gezag afgegeven bodemgeschiktheidsverklaring kon overleggen;
b) de notaris heeft artikel 10 van de leveringsakte van 21 december 1995 onjuist dan wel onduidelijk geformuleerd;
c) de notaris heeft, zonder klaagster te informeren, het depot op 15 december 2003 overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y]. Klaagster raakte hiervan op de hoogte in de loop van 2008, nadat zij van de gemeente […] een bodemgeschiktheidsverklaring had verkregen en de notaris had verzocht het depot aan haar uit te keren.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. Primair stelt de notaris zich op het standpunt dat klaagster, op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt, hierna Wna, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in alle onderdelen van haar klacht.
5.2. Subsidiair verweert de notaris zich inhoudelijk tegen alle onderdelen van de klacht. Voor zover relevant zal het inhoudelijk verweer ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) aan de orde komen in de beoordeling.
5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel c) verweert de notaris zich, subsidiair en kort en zakelijke weergegeven, als volgt. In 2003 heeft notaris [Y] de notaris benaderd. Hij gaf daarbij aan als meest recent passerend notaris van alle betrokkenen de opdracht te hebben gekregen voor afwikkeling van het depot zorg te dragen en daartoe in contact te staan met alle betrokkenen. De notaris heeft vervolgens geoordeeld dat het niet nodig was (namelijk dubbelop zou zijn) zelf nog contact op te nemen met betrokkenen onder wie klaagster. Hij mocht vertrouwen op de hiervoor weergegeven mededeling, aldus de notaris. Notaris [Y] bevestigde de notaris dat hij de verantwoordelijkheid voor de uitbetaling van het depot aan de rechthebbenden op zich zou nemen en daarmee zou overnemen van de notaris. Notaris [Y] heeft dit schriftelijk bevestigd en daarbij een vrijwaring afgegeven.
6. De beoordeling
6.1. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat klaagster, gelet op artikel 99 lid 12 Wna, niet kan worden ontvangen in de klachtonderdelen a) en b). Genoemde klachtonderdelen betreffen gedragingen uit 1998 respectievelijk 1995, nog daargelaten of de redactie van de akte van levering opgesteld in 1995 aan de notaris kan worden toegerekend. Uit de door de kamer vastgestelde feiten, die in hoger beroep onbestreden zijn gebleven, blijkt dat klaagster reeds eind september 1998 op de hoogte was van datgene wat zij de notaris verwijt.
Nu zij ter zake daarvan eerst bij brief van 9 juni 2009 een klacht heeft ingediend, heeft de Kamer terecht geoordeeld dat klaagster gelet op artikel 99 lid 12 Wna niet in die klacht kan worden ontvangen.
6.2. Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt het hof als volgt. Ook in hoger beroep heeft de notaris onvoldoende weersproken dat klaagster, zoals door haar gesteld, pas in de loop van het jaar 2008 op de hoogte is geraakt van de overboeking van het depotbedrag door de notaris naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y]. Weliswaar stelt de notaris dat notaris [Y] in 2003 met alle betrokkenen, onder wie klaagster, contact had gehad, doch daarvan is niet of onvoldoende gebleken. Vast staat dat de notaris zelf geen contact heeft gehad met klaagster, aangezien hij ervan uit ging te kunnen en mogen vertrouwen op de mededeling van notaris [Y] dat deze contact had met alle betrokkenen. Het hof acht klaagster dan ook ontvankelijk in klachtonderdeel c).
6.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer ten aanzien van klachtonderdeel c). Het hof voegt hieraan nog toe dat de notaris tijdens de mondelinge behandeling daarnaar gevraagd heeft medegedeeld dat er gedurende een periode van tien jaar niets was gebeurd en dat hem niet was gebleken dat klaagster gedurende die periode haar rechten had overgedragen. Indien de notaris zelf een en ander onderzocht zou hebben zou hij slechts te maken hebben gehad met klaagster en haar (mogelijk) opvolgende rechtsopvolgers. Nu de notaris heeft verklaard dat hem niet was gebleken dat klaagster had overgedragen, had , naar oordeel van het hof, de notaris contact dienen op te nemen met klaagster, dit ondanks het feit dat een collega-notaris hem mededeling had gedaan contact te hebben met alle betrokkenen. De notaris heeft een eigen verantwoordelijkheid en mag niet voetstoots afgaan op de mededeling van zijn collega. Het hof acht geen termen aanwezig de opgelegde maatregel te matigen.
6.4. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, S. Clement en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2010 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-
NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM
Beschikking d.d. 31 oktober 2009 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de kamer”, in de zaken onder nummer K.12.09 en K. 13.09 van:
[de BV]
statutair gevestigd te [plaatsnaam],
nader ook: klaagster.
---tegen---
[de notaris 1],
notaris te [plaatsnaam],
nader ook: [de notaris 1],
advocaat: mr. E.P. Caris,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
en
[de notaris 2],
notaris te [plaatsnaam],
nader ook: [de notaris 2],
advocaat: mr. E.P. Caris,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
[de notaris 1] en [de notaris 2] zullen hierna tezamen ook “de notarissen” worden genoemd.
1. Verloop van de procedure.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kamer naar de navolgende aan de kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt:
- de op 9 juni 2009, na doorzending door de Kamer van Toezicht te ‘s-Gravenhage, ter secretarie van de kamer ingekomen brief van klaagster van 21 april 2009 met 7 bijlagen;
- de brief van de advocaat van de notarissen van 10 juli 2009 met 12 bijlagen, waarin het antwoord;
1.2 In de openbare vergadering van de kamer van 29 oktober 2009 zijn klaagster vertegenwoordigd door [A], alsmede de notarissen en hun advocaat gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten, waarbij de advocaat van de notarissen zich heeft bediend van pleitnotities.
Vervolgens heeft de voorzitter van de kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 17 december 2009 een beschikking zal volgen.
2. Relevante vaststaande feiten.
Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan:
a. Op 15 april 1995 heeft klaagster een koopovereenkomst gesloten met [naam verkoper] (hierna: verkoper) op basis waarvan verkoper het kantoorpand aan de [adres nr. 16] te [plaatsnaam] (hierna: het pand) aan klaagster heeft verkocht.
b. Op 31 oktober 1995 is de transportakte ten overstaan van notaris mr. […] destijds ter standplaats [plaatsnaam] gepasseerd.
c. In de akte is voor zover hier van belang het navolgende bepaald: “(…)
GARANTIES DOOR VERKOPER.
verkoper garandeert het volgende:
k. Verkoper is ermee bekend dat in het verkochte een ondergrondse olietank aanwezig is, welke op zijn kosten binnen zes maanden zal worden verwijderd onder afgifte van een zogenaamde “Kiwa-verklaring” ten behoeve van koper. Verkoper is er tevens mee bekend dat de grond verontreinigd is, zoals blijkt uit een verkennend bodemonderzoek van Ingenieursbureau Smit’s Milieu Advies B.V. de dato juni negentienhonderd vijf en negentig. Verkoper vrijwaart koper voor mogelijke aanspraken van derden ten aanzien van deze verontreiniging, welke veroorzaakt is door een olietank (…) op het perceel [adres nr. 15], zoals aangetoond door het aanvullend onderzoek van Fugro de dato zeven en twintig oktober negentienhonderd vijf en negentig. Verkoper verplicht zich ervoor zorg te dragen dat een zogenaamde “bodemgeschiktheids-verklaring” danwel een andere verklaring van het bevoegd gezag, waaruit blijkt dat de sanering, conform de geldende regels is uitgevoerd, wordt afgegeven. Tot meerdere zekerheid van de nakoming van deze verplichting tot verwijdering en vrijwaring stelt verkoper een bedrag van eenhonderdvijftigduizend gulden (f 150.000,--) in handen van mij, notaris, ten laste van de ontvangen koopsom. Deze waarborgsom zal in depot blijven bij mij, notaris, totdat door de bevoegde overheidsinstantie bedoelde zogenaamde “bodemgeschiktheidsverklaring” is afgegeven en een copie van bedoelde bodemgeschiktheidsverklaring door mij, notaris, is ontvangen. (…)”.
d. Kort daarna heeft klaagster een koopovereenkomst gesloten met […] en […] (hierna: kopers) op basis waarvan klaagster het pand aan kopers heeft verkocht.
e. Op 21 december 1995 is de akte van levering (hierna: de akte) ten overstaan van notaris mr. [naam oud-notaris], een voormalig kantoorgenoot van de notarissen, gepasseerd.
f. In artikel 10 van de leveringsakte is - voor zover hier van belang - het navolgende bepaald: “(…)
10. EIGENSCHAPPEN VAN HET REGISTERGOED/VERONTREINIGING
In de hiervoor bedoelde grond bevindt zich een tank voor de opslag van andere dan huishoudelijke afvalstoffen, waarvan het gebruik is beëindigd. De tank zal door verkoper binnen zes maanden na heden verwijderd worden door een door het KIWA erkend tanksaneringsbedrijf (…). Tevens is verkoper ermee bekend dat de grond verontreinigd is, zoals blijkt uit een verkennend bodemonderzoek van Ingenieursbureau Smit’s Milieu Advies B.V. de dato juni negentienhonderdvijfennegentig. Verkoper vrijwaart koper voor mogelijke aanspraken van derden ten aanzien van deze verontreiniging, welke veroorzaakt is door een olietank (…) op het perceel [adres nr.15], zoals aangetoond door het aanvullend onderzoek van Fugro de dato zevenentwintig oktober negentienhonderdvijfennegentig. Een door partijen gewaarmerkte copie van deze twee rapporten zijn aan deze akte gehecht. Verkoper verplicht zich ervoor zorg te dragen dat een zogenaamde “bodemgeschiktheidsverklaring”dan wel een andere verklaring van het bevoegd gezag, waaruit blijkt dat de sanering conform de geldende regels is uitgevoerd, wordt afgegeven. Tot meerdere zekerheid van de nakoming van deze verplichting tot verwijdering en vrijwaring stelt verkoper een bedrag van eenhonderdvijftigduizend gulden (f. 150.000,00), in handen van [naam notariskantoor], ten laste van de ontvangen koopsom. Deze waarborgsom zal in depot blijven bij genoemde notaris, totdat door de bevoegde overheidsinstantie bedoelde bodemgeschiktheidsverklaring is afgegeven en een kopie van bedoelde bodemgeschiktheidsverklaring door de betrokken notaris is ontvangen. (…)”.
g. Bij brief van 3 juni 1997 [lees: 1998] heeft de gemeente [...]het verslag van de sanering van de grond [adres nr. 15, 16 en 17] beoordeeld. In deze brief is onder meer het navolgende opgenomen:”(…)
ad 4. de wijze waarop met eventuele restverontreiniging wordt omgegaan:
In de grond en het grondwater zijn restverontreinigingen met minerale olie aanwezig. De grond in het gesaneerde gebied is door middel van een folie van deze restverontreinigingen afgeschermd. Er zijn twee drainagesystemen aangelegd aan weerszijden van de folie. Het nazorgplan wordt in het evaluatierapport uitvoerig beschreven. Het monitoringsplan en nazorgprogramma in het evaluatierapport worden door mij onderschreven (…)”.
h. In haar brief van 24 september 1998 heeft klaagster onder meer het navolgende aan de notarissen […]en [de notaris 2] medegedeeld:”(…)
Op 21 december 1995 vond ten uwe kantore een transport plaats van het perceel [adres nr. 16], alhier (…).
In verband met een nog uit te voeren bodemsanering werd een inhouding op de verkoopsom gedaan van f 150.000,--, welke zich thans nog onder uw berusting bevindt.
Thans is de sanering uitgevoerd, hetgeen blijkt uit bijgevoegd evaluatierapport (…). Tevens doe ik u toekomen een beoordeling van dit verslag door de gemeente [...]d.d. 3 juni 1998 (…). Uit deze beoordeling blijkt dat de sanering op een juiste wijze is uitgevoerd. De brief is aan te merken als de verklaring terzake die is genoemd in de akte van levering.
Ik verzoek u de bijgevoegde stukken ter beoordeling toe te zenden aan de heer en mevrouw [naam kopers] teneinde toestemming van hen te verkrijgen het depôt vrij te geven.
Daarna zie ik gaarne het depôt-bedrag tesamen met de opgebouwde rente op één van de (…) rekeningen overgemaakt. (…)”.
i. In verband met het feit dat [de notaris 1] de sub g vermelde brief niet heeft aangemerkt als de in de transportakte vermelde bodemgeschiktheidsverklaring en kopers niet met uitkering van het depot instemden, is [de notaris 1] niet op dit verzoek ingegaan.
j. Volgens klaagster werden door de gemeente [...] toen niet langer bedoelde bodemgeschiktheidsverklaringen afgegeven en was de gemeente evenmin bereid dit schriftelijk aan klaagster te berichten, hetgeen bij [de notaris 1] bekend was.
k. Bij akte van 27 december 2000 hebben kopers het pand geleverd aan [koopster 2]. Hierbij zijn partijen overeengekomen dat de rechten met betrekking tot de in de akte vermelde vrijwaring, zekerheidsstelling en waarborgsom aan de koopster worden overgedragen.
l. Op 4 februari 2002 heeft voormelde koopster het pand geleverd aan [koper 3]. Ook bij deze levering zijn de rechten ter zake van de vrijwaring, zekerheidsstelling en waarborgsom overgedragen.
De transportakte is gepasseerd door notaris mr. [Y], destijds ter standplaats [plaatsnaam].
m. In verband met de afwikkeling van het depot heeft notaris [Y] [de notaris 1] in 2003 verzocht het depot aan hem over te dragen.
n. Bij brief van 10 december 2003 heeft notaris [Y] daartoe onder meer het navolgende aan [de notaris 1] medegedeeld:”(…)
Ten vervolge van mijn brief van 20 november jongstleden en onze telefoongesprekken in deze zaak, bevestig ik, zoals afgesproken, dat ik erop zal toezien dat het door u uit te keren depot uitsluitend zal worden aangewend voor betaling van openstaande facturen terzake van de sanering, welke, zoals u bekend is, inmiddels is voltooid. Ik vrijwaar u derhalve terzake van enige aansprakelijkheid uit hoofde van de uitkering van het depot in dier voege dat ik de verantwoordelijkheid op mij neem het door u over te maken bedrag uit te betalen aan daarop rechthebbende partijen. (…)”.
o. Op 15 december 2003 heeft [de notaris 1] het depotbedrag overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y].
p. In december 2007 heeft de gemachtigde van klaagster de gemeente [...]verzocht alsnog een bodemgeschiktheidsverklaring af te geven voor het perceel [adres nr. 16].
q. Bij brief van 21 januari 2008 heeft de gemeente het navolgende aan deze gemachtigde bericht:”(…)
Wij geven als bevoegd gezag Wet bodemsanering geen “bodemgeschiktheidsverklaringen” (meer) af. Wel kunnen wij u het volgende melden.
Op het achterterrein van de percelen [adres nr. 15 en 16] is in 1997 een bodemsanering uitgevoerd, waarbij de met minerale olie verontreinigde grond aan de buitenzijde van de panden is ontgraven en afgevoerd. Onder de bebouwing is een restverontreiniging achtergebleven. (…) In onze brief van 3 juni 1997 [lees: 1998] is het resultaat van de sanering als voldoende beschouwd. Om vast te kunnen stellen of de restverontreiniging zich niet heeft verspreid moet jaarlijks een monitoring plaatsvinden.
In 2002 is in het achterterrein op het perceel van [adres] 16 een souterrain gebouwd, waarbij ook onder het pand een deel van de verontreinigde grond is ontgraven. In onze brief van 11 augustus 2003 is het resultaat van de sanering als voldoende beoordeeld. Om vast te kunnen stellen of de restverontreiniging zich niet heeft verspreid moet jaarlijks een monitoring plaatsvinden.
De bodem is geschikt voor het gebruik “kantoor en wonen”. (…)”.
r. Bij brief van 23 januari 2008 heeft de gemachtigde van klaagster met toezending van de sub q vermelde verklaring van de gemeente [...] [de notaris 2] verzocht het depot over te boeken aan klaagster.
s. In zijn emailbericht van 21 februari 2008 heeft [de notaris 2] onder meer het navolgende aan de gemachtigde van klaagster medegedeeld:”(…)
Ik heb de fax bestudeerd en zal overgaan tot uitbetaling van het depot na dat ik partijen daarover heb geïnformeerd. (…)”.
t. Bij brief van 25 maart 2008 heeft [de notaris 1] met toezending van de sub q vermelde verklaring, notaris [Y] verzocht over te gaan tot afwikkeling c.q. uitkering van het depot aan klaagster.
u. In zijn brief van 24 juli 2008 heeft [de notaris 2] – voor zover hier van belang – het navolgende aan de gemachtigde van klaagster medegedeeld:”(…) Alvorens op de kwestie in te gaan, lijkt het mij goed u te berichten dat mijn e-mail van 21 februari jl. is geschreven in de veronderstelling dat het een regulier depot betrof. Dit bleek niet het geval en deze e-mail en dan met name de mededeling dat na het informeren van partijen tot uitbetaling van het depot zal worden overgegaan dient dan ook als niet geschreven te worden beschouwd. (…)”.
v. Notaris [Y] is niet bereid tot uitkering van het depot over te gaan, omdat hij meent dat hij in 2003 het depot aan de rechthebbende heeft uitbetaald.
w. Klaagster heeft de notarissen [1] en [2] bij dagvaarding van 17 oktober 2008 in rechte betrokken en onder meer gevorderd dat de notarissen ieder hoofdelijk worden veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 68.067,03, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 1995 tot aan de dag van de algehele voldoening.
3. Inhoud van de klacht.
3.1 De klacht zoals deze ter zitting nader is toegelicht, laat zich – zakelijk weergegeven – als volgt omschrijven:
a. Klaagster verwijt [de notaris 1] dat hij in 1998 heeft geweigerd om het depot aan haar uit te keren, hoewel klaagster aan hem een door een daartoe bevoegd gezag afgegeven bodemgeschiktheidsverklaring kon overleggen.
b. Klaagster verwijt [de notaris 1] voorts dat artikel 10 van de akte door hem onjuist dan wel onduidelijk is geformuleerd.
c. Ten slotte verwijt klaagster [de notaris 1] dat hij, nadat haar in de loop van het jaar 2008 bleek dat [de notaris 1] het depot op 15 december 2003 had overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y], deze handeling heeft verricht zonder haar hierover te informeren.
d. Klaagster verwijt [de notaris 2] dat hij op zijn toezegging om het depot aan haar uit te keren, is teruggekomen.
Het standpunt van klaagster.
ad a. Klaagster voert aan dat zij op 15 december 1995 een bedrag van € 68.067,03 in handen van [de notaris 1] heeft gesteld tot zekerheid van haar verplichting tot nakoming van de sanering van de grond van het perceel [adres] 16. Volgens klaagster zag deze sanering uitsluitend op het verwijderen van een olietank, die zich bevond op het perceel [adres] 16 en op het schoonmaken van de grond, die vervuild was geraakt door olie afkomstig van het daaraan grenzend perceel [adres] 15. Klaagster stelt dat zij aan deze verplichting heeft voldaan. Zij verwijst in dit verband naar de sub h vermelde brief en de daarbij gevoegde verslagen, waaronder de brief van de gemeente [...](sub g). Volgens klaagster heeft de gemeente in deze brief de sanering als voldoende beoordeeld en daarmee (impliciet) een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven, als bedoeld in artikel 10 van de akte, zodat niets meer in de weg stond aan het vrijgeven van het depot.
Dit is dan ook voor klaagster de reden geweest om in september 1998 [de notaris 1] te verzoeken tot uitkering aan haar van het depot over te gaan. Klaagster meent dan ook dat [de notaris 1] op oneigenlijke gronden heeft geweigerd het depot uit te keren.
ad b. Klaagster heeft dit klachtonderdeel ter zitting geformuleerd en toegelicht. Zij stelt dat [de notaris 1] de akte heeft opgemaakt en dat met name door de formulering van artikel 10 de afwikkeling van het depot niet heeft plaatsgevonden.
ad c. Klaagster stelt dat zij, nadat zij in januari 2008 - onder toezending van de uiteindelijk met veel inspanning van de gemeente [...]verkregen bodemgeschiktheids-verklaring - de notarissen had verzocht om uitkering van het depot, werd verrast door hun reacties. Toezeggingen om tot uitkering over te gaan werden ingetrokken en uiteindelijk bleek haar in de loop van 2008 dat [de notaris 1] in december 2003 het totale depotbedrag had overgemaakt naar notaris [Y], zonder dat zij hierover was geïnformeerd. Voorts bleek haar toen dat notaris [Y] dit depot had uitgekeerd aan [koper 3].
Klaagster benadrukt dat zij van mening is dat door haar expliciet toestemming had moeten worden verleend voor de uitkering van het depot en dat [de notaris 1] niet bevoegd is naar eigen inzicht overboekingen met betrekking tot het depot te verrichten.
Voorts hecht klaagster er aan om uit te leggen dat dit depot betrekking had op de door haar uitgevoerde sanering in 1995 en niet op de sanering die door [koper 3] in 2003 was uitgevoerd, aangezien deze laatste sanering volgens haar geen verband hield met de sanering uit 1995.
Klaagster heeft ter zitting nog verklaard dat zij in verband met de afwikkeling van het depot noch door [de notaris 1], noch door notaris [Y] is benaderd.
ad d. Klaagster stelt dat zij [de notaris 2] aan zijn toezegging vervat in zijn emailbericht van 21 februari 2008 om tot uitkering van het depot over te gaan kan houden. Klaagster voegt hieraan toe dat de mededeling van [de notaris 2] in zijn brief van 24 juli 2008, waarbij hij op zijn toezegging terugkomt voor haar niet relevant is.
4. Het standpunt van de notarissen.
4.1 Met betrekking tot de onderdelen a, b en c van de klacht heeft [de notaris 1] zich primair op het standpunt gesteld dat het klachtrecht terzake verjaard is. Hij verwijst daarbij naar artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, waarin een termijn van drie jaren wordt vermeld binnen welke de klacht moet worden ingediend, nadat de klager/klaagster van het klachtwaardig handelen of nalaten van de notaris heeft kennis genomen. In klachtonderdeel a dateert het handelen van [de notaris 1] waar de klacht op ziet van 1998, in klachtonderdeel b van 1995 en in klachtonderdeel c van 2003, zodat de termijn waarbinnen klaagster deze klachten had moeten indienen is verstreken.
4.2 Voor het geval dat klaagster wordt ontvangen in haar klacht stelt [de notaris 1] ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c het volgende.
ad a. Op het moment van het verzoek van klaagster in 1998 om tot vrijgave van het depot over te gaan was niet aan de in de akte voorgeschreven voorwaarden voor uitkering van het depotbedrag voldaan. [de notaris 1] doelt daarbij met name op het ontbreken van de zogenoemde bodemgeschiktheidsverklaring. Ook het aspect dat de kopers niet akkoord waren met uitkering van het depot heeft voor hem daarbij een rol gespeeld. Hij voegt daaraan nog toe dat klaagster er in heeft berust dat het depot niet aan haar zou worden uitgekeerd, aangezien hij slechts eenmaal een verzoek daartoe van klaagster heeft gekregen.
Ten slotte is [de notaris 1] van mening dat klaagster geen rechthebbende is op het depotbedrag. Dit is onderwerp van geschil in de civiele procedure.
ad b. [de notaris 1] voert aan dat de akte niet door hem is opgesteld, maar door [naam oud-notaris]. Hij voegt daaraan toe dat hij niet de opvolgend notaris [naam oud-notaris] is.
ad c. Allereerst stelt [de notaris 1] dat ten overstaan van notaris [Y] de akte met betrekking tot de laatste levering heeft plaatsgevonden en dat notaris [Y] in dit kader in 2003 door partijen bij die levering was opgedragen om het depot af te wikkelen. [de notaris 1] stelt voorts dat notaris [Y] hem (schriftelijk) heeft bevestigd dat hij de verantwoordelijkheid voor de uitbetaling van het depot aan de rechthebbenden op zich nam en dat hij ([de notaris 1]) daarmee niet langer verantwoordelijk was voor de gevolgen van de afwikkeling van het depot. Volgens [de notaris 1] ligt in het overnemen van deze verantwoordelijkheid besloten dat notaris [Y] als depotnotaris zou beoordelen wie de rechthebbende was en of aan de voorwaarden om te mogen uitkeren was voldaan. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat notaris [Y] zich van zijn taak zou kwijten en dat hij dit op een zorgvuldige wijze zou doen. Mede hierom heeft [de notaris 1] geen contact met de betrokkenen opgenomen.
[de notaris 1] voegt aan het voorgaande nog toe dat hij juist omdat notaris [Y] hem een vrijwaring heeft verstrekt, zich er voldoende van heeft overtuigd dat het depot op een correcte wijze zou worden afgewikkeld en dat hij aldus de noodzakelijke zorgvuldigheid jegens de betrokken partijen en daarmee jegens klaagster heeft betracht.
4.3 [de notaris 2] stelt ten aanzien van klachtonderdeel d dat hij in zijn emailbericht van 21 februari 2008 aangeeft dat, alvorens tot uitbetaling van het depot over te gaan, eerst nader onderzoek en overleg met de betrokken partijen noodzakelijk is. Hij voegt daaraan toe dat dit emailbericht is geschreven in de veronderstelling dat het een regulier depot betrof van een hem bekende cliënt. Toen [de notaris 2] was geïnformeerd over de geschiedenis en de stand van zaken van het dossier, kon hij niet anders dan terugkomen op de inhoud van zijn emailbericht. Hij verwijst in dit verband naar zijn brief van 24 juli 2008. [de notaris 2] meent dat een dergelijke handelwijze niet klachtwaardig is.
5. De beoordeling.
5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notarissen zich schuldig hebben gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt (Wna) gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notaris behoren te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of zij zich schuldig hebben gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 Wna.
5.2 Klachtonderdeel a, b en c.
De kamer ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Daarbij dient de kamer de ontvankelijkheid te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna.
5.3 Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot een klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
5.4 De klachtonderdelen a en b betreft een gedraging uit 1998 en een handeling uit 1995. Uit de vaststaande feiten (sub f, h, i en j) blijkt dat klaagster eind september 1998 op de hoogte was van de door haar gestelde verwijten jegens de notaris.
Klaagster diende de klachtonderdelen echter pas in op 22 april 2009, zodat deze klachten daarom afstuiten op voornoemde in artikel 99 lid 12 Wna opgenomen verjaringstermijn.
Dit leidt er toe dat klaagster niet in deze onderdelen van de klacht kan worden ontvangen. De kamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze onderdelen.
5.5 Klachtonderdeel c.
Dit klachtonderdeel ziet op een handeling van [de notaris 1] uit 2003. Echter klaagster heeft gesteld dat haar eerst in de loop van het jaar 2008 is gebleken dat [de notaris 1] het depotbedrag had overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y]. De notarissen hebben dit onvoldoende weersproken. De enkele suggestie dat klaagster in 2003 contact heeft gehad met notaris [Y] is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft klaagster ter zitting nog verklaard dat zij noch door [de notaris 1], noch door notaris [Y] is geïnformeerd over de afwikkeling van het depot. In dit verband geldt voorts dat [de notaris 1] heeft aangevoerd dat hij het met het oog op de in december 2003 door notaris [Y] aan hem afgegeven vrijwaring niet nodig achtte om contact met betrokkenen en daarmee met klaagster op te nemen.
Op grond van het voorgaande moet het er dan ook voor worden gehouden dat klaagster eerst in 2008 heeft kennis genomen van het handelen van [de notaris 1], zodat zij kan worden ontvangen in deze klacht.
5.6 Het staat vast dat [de notaris 1] het depotbedrag op 15 december 2003 ter overdracht van het depot heeft overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van notaris [Y] en dat hij deze overboeking heeft verricht zonder dat hij klaagster hierover heeft geïnformeerd.
Een depot betreft gelden van derden, waarvan het beheer aan de zorg van de desbetreffende notaris - of, zoals in casu, van zijn kantoor is toevertrouwd. Voor de overdracht van het depot aan (het kantoor van) een andere notaris behoefde [de notaris 1] daarom de uitdrukkelijke toestemming van klaagster, als een van de mogelijke rechthebbende op het depot. In casu ontbrak de toestemming van klaagster evenwel. Reeds hierom heeft [de notaris 1] laakbaar gehandeld.
5.7 Een ander aspect is voorts dat [de notaris 1] zich vrij achtte om het depot over te dragen, omdat notaris [Y] hem een (schriftelijke) vrijwaring had verschaft. In verband met deze vrijwaring is [de notaris 1] van mening dat hij zorgvuldig ten opzichte van klaagster heeft gehandeld. Hij stelt immers dat hij, nu hij de beschikking had over deze vrijwaring, er op mocht vertrouwen dat notaris [Y] het depot op een correcte wijze zou afwikkelen.
De kamer is evenwel van oordeel dat een notaris een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het aan hem toevertrouwde depot en dat hij zich daaromtrent niet kan verschuilen achter de verantwoordelijkheid van een andere notaris. Door dit wel te doen heeft [de notaris 1] blijk gegeven van een onjuiste taakopvatting. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
5.8 De Kamer acht de gedragingen van [de notaris 1] zodanig laakbaar dat zij de notaris de tuchtrechtelijke maatregel van berisping zal opleggen. De kamer betrekt bij haar beslissing het feit dat het optreden van [de notaris 1] het vertrouwen in het notariaat schaadt.
5.9 Klachtonderdeel d.
Blijkens zijn brief van 24 juli 2008 is [de notaris 2] teruggekomen op zijn toezegging om het depot aan klaagster uit te keren. Op zich is dit geoorloofd. Wel merkt de kamer op dat [de notaris 2] lichtvaardig tot deze toezegging is gekomen. Het zou dan ook beter zijn geweest als de notaris zich in het dossier had verdiept, voordat hij klaagster had bericht tot uitkering te zullen overgaan. Echter de handelwijze van [de notaris 2] wordt niet aangemerkt als een verzuim.
Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
5.10 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
6. BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem:
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klachtonderdelen a en b,
- verklaart klachtonderdeel c gegrond,
- legt aan [de notaris 1] de maatregel van berisping op,
- bepaalt dat deze berisping zal worden uitgesproken op een nader te bepalen datum, nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer open staat.
- verklaart klachtonderdeel d ongegrond.
Deze beschikking is gegeven op 31 oktober 2009 door mr. S.J. Thijs, voorzitter, mrs. N. Vanderveen, C. Wisse, C.J. Baas, leden en mr. R. Rijkers, plaatsvervangend lid en in de openbare vergadering van de kamer van 17 december 2009 mede in tegenwoordigheid van de secretaris mr. Y.H. L’Hoir uitgesproken.