GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van dinsdag 20 juli 2010 in de zaak onder nummer 200.012.138/01 NOT van:
[ De Notaris ],
notaris te [ woonplaats ],
APPELLANT,
[ Klager ],
wonende te [ woonplaats ],
GE?NTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder de notaris, is bij een op 20 augustus 2008 per faxbericht ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond, verder de kamer, van 16 juli 2008, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder klager, tegen de notaris deels gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing.
1.2. Van de zijde van de notaris zijn op 22 augustus 2008 aanvullende stukken op het beroepschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager is op 1 juli 2010 per faxbericht een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 juli 2010. Geen der partijen is verschenen. Klager heeft een bericht van verhindering gestuurd.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. Klager heeft de beslissing van de kamer van 16 juli 2008 ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer, gedagtekend op 16 juli 2008. In deze brief staat vermeld:
“Indien u het met de beslissing van de kamer niet eens bent, kunt u daartegen binnen dertig dagen na de dagtekening (tevens verzenddatum) van deze brief hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.”
2.2. Het verzoekschrift van klager waarin hij te kennen geeft zich niet met de uitspraak van de kamer te kunnen verenigen, is op 20 augustus 2008 ingekomen op de griffie van het hof.
2.3. Nu klager ingevolge artikel 107 van de Wet op het notarisambt binnen dertig dagen na de dag van verzending van voornoemde brief in hoger beroep kon komen en het verzoekschrift eerst na afloop van deze termijn – op 20 augustus 2008 – ter griffie van het hof is ontvangen, is het beroep te laat ingesteld.
2.4. Al hetgeen door klager is aangevoerd noopt niet tot een andere beslissing.
2.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat klager niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
2.6. Dit brengt het hof tot de volgende beslissing.
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 16 juli 2008.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en S. Clement en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 juli 2010.
Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond
BESLISSING
van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Roermond in de zaak van:
De heer mr. [klager],
te [plaatsnaam],
hierna te noemen de klager;
notaris mr. [de notaris],
gevestigd te [plaatsnaam],
hierna te noemen de notaris.
Het verloop van procedure blijkt uit:
- de schriftelijke klacht van de klager van 7 april 2007 met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de notaris van 7 mei 2007 op die klacht;
- de repliek van de klager van 7 juni 2007;
- de dupliek van de notaris van 18 juli 2007 met bijlage.
De kamer heeft de klacht op 4 juni 2007 in het openbaar behandeld. Bij die behandeling zijn de klager en de notaris verschenen. De kamer heeft beiden in elkaars tegenwoordigheid gehoord.
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
De notaris heeft zich over de klager, (voormalig) collega-notaris, op kwetsende en diffamerende wijze uitgelaten.
Dit op de eerste plaats door in een brief van 4 november 2005, gericht aan de Belastingdienst, in relatie tot de klager over dementie te spreken.
Voorts door in een bespreking tussen de notaris en een (voormalige) cliënt van de klager, [naam cliënt], in het bijzijn van diens adviseur, over drankmisbruik te spreken in relatie tot de klager, zoals blijkt uit een e-mailbericht van 3 oktober 2006.
Tenslotte heeft de notaris de verdediging van de klager in een door genoemde [naam cliënt] tegen hem aangespannen klachtprocedure bemoeilijkt, door eerst na herhaald aandringen de relevante stukken te verschaffen.
Het standpunt van de notaris
De notaris heeft zich tegen de klacht als volgt verweerd.
De brief aan de Belastingdienst bevat geen kritiek op het functioneren van de klager, doch slechts feiten, ter verklaring waarvan in die brief is gemeld dat er vermoedelijk sprake is van dementie. Bij de klager hebben zich verschijnselen van die aandoening zowel tijdens als na het bestaan van de maatschap tussen de klager en de notaris voorgedaan.
Het onderwerp drankmisbruik is inderdaad tijdens een gesprek met bedoelde cliënt aan de orde geweest, in die zin dat de notaris het standpunt van de cliënt hierover heeft aangehoord en besproken. Dat is echter niet klachtwaardig, zeker niet nu uit het e-mailbericht van 3 oktober 2006 het ongenoegen van de cliënt over de notaris volgt, hetgeen niet wijst in de richting dat de notaris dat standpunt volledig heeft onderschreven.
Bestreden wordt dat de notaris te traag of weigerachtig zou zijn geweest om stukken in de kwestie [naam cliënt] ter hand te stellen, nog ervan afgezien dat er geen sprake kan zijn geweest van bemoeilijking van de verdediging, omdat in de klachtprocedure van [naam cliënt] door de klager geen schriftelijk verweer is gevoerd.
De beoordeling van de klacht
De klacht van de klager bestaat uit een drietal onderdelen:
1. -de uitlating in de brief over dementie;
2. -de bespreking van drankmisbruik;
3. -het te laat verschaffen van relevante stukken.
De kamer zal deze volgorde hierna aanhouden.
De gewraakte passage in de brief van de notaris aan de Belastingdienst van 4 november 2005 luidt als volgt:
“Navraag in deze kwestie bij de heer de klager is op dit moment lastig. Vermoedelijk is er bij hem sprake van dementie.”
De kamer is van oordeel dat de notaris door het in die brief opnemen van de laatste volzin niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt. Deze schriftelijke uitlating is niet alleen onnodig maar bovendien diffamerend jegens de klager. Dat het hierbij, zoals door de notaris in zijn verweer aangevoerd, slechts zou gaan om een vermoeden van dementie doet daar niet aan af.
De klacht van de klager is dan ook in zoverre gegrond.
Ook de handelwijze van de notaris om met meergenoemde cliënt, zij het naar de kamer aanneemt op initiatief van laatstgenoemde, ook het onderwerp drankmisbruik (naast het onderwerp dementie) in relatie tot de klager te bespreken -dat dit inderdaad is gebeurd is door de notaris met zoveel woorden erkend- acht de kamer klachtwaardig. Of, en in welke mate, de notaris het standpunt van de cliënt hierover heeft onderschreven is niet vast komen te staan, maar naar het oordeel van de kamer is in de gegeven omstandigheden reeds het feit dat dit onderwerp met een cliënt is besproken te zien als een handelen dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
Ook in zoverre is de klacht van de klager gegrond.
Het derde onderdeel van de klacht, het volgens de klager te laat verschaffen van de stukken in de kwestie [naam cliënt] door de notaris, acht de kamer ongegrond.
Zelfs wanneer -anders dan in de visie van de notaris het geval is- ervan zou moeten worden uitgegaan dat het de verantwoordelijkheid was van de notaris om hiervoor zorg te dragen, dan moet worden geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat laatstgenoemde hier zodanig traag heeft gehandeld, dat zulks klachtwaardig is. Uit de inhoud van het bij gelegenheid van de openbare behandeling op 4 juni 2008 door de notaris voorgelezen e-mailbericht van de raadsman van de klager blijkt daarvan niet. Verder is onvoldoende duidelijk geworden welk belang van de klager hierdoor zou zijn geschaad, nu hij kennelijk geen schriftelijk verweer heeft gevoerd in de klachtprocedure tegen hem, en, zo hij bij zijn verweer gebruik had willen maken van die stukken, hij had kunnen verzoeken om de behandeling van die klacht deswege uit te stellen.
Nu de onderdelen 1 en 2 van de klacht van de klager gegrond zijn, ziet de kamer aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een tuchtmaatregel. De kamer neemt daarbij in aanmerking dat het geen pas geeft dat een notaris zich over een collega-notaris uitlaat als hierboven nader is omschreven en daardoor voorts in ernstige mate afbreuk doet aan het notarisambt. Dat betekent dat de tuchtmaatregel van een waarschuwing op zijn plaats is.
-verklaart de klacht voor wat betreft onderdeel 1 en 2 daarvan gegrond;
-legt aan de notaris een waarschuwing op;
-verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.A. Gruiters, voorzitter, M.P.F. van Dooren, J.J.G.M. Kuijpers, H.J.M.E. Mathijsen en J.A.P. Dings, bijgestaan door H.J.M. Dahlmans, secretaris, en op 16 juli 2008 in het openbaar uitgesproken door de plaatsvervangend voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris, De plaatsvervangend voorzitter,
H.J.M. Dahlmans mr. P.J. Voncken